Er wordt aangebeld, het is tegen de avond, ik ben in de Kloosterbunker en open de deur. De postbode reikt mij een pakketje aan. Mag ik er ook eentje afgeven voor de buurvrouw, vraagt hij. Ik stem toe. De buurvrouw is een aardig mens. Het buurvrouw pakje blijft in de hal. De volgende ochtend, het is Hemelvaart, wordt er in de vroege ochtend- ik ben net uit de mand, om acht over half tien aangebeld.
Goedemorgen, zegt de al oudere mij onbekende vrouw, als ik de deur open. Er ligt een pakje voor mij bij u, zegt ze. Er ligt een pakje bij mij voor de buurvrouw, antwoord ik. Dat ben ik, zegt de mij onbekende vrouw, ik woon op de eerste etage. De Kloosterbunker is op de vijfde gevestigd.
Sorry dat ik zo vroeg aanbel, maar in het pakketje zitten medicijnen. Ze zijn te belazerd om het pakketje nog een keer aan te bieden, zegt ze. Ze zijn de postbodes.
Ze sjokt weg en ik kan net nog de wens ‘een prettige Hemelvaart’ voor me houden. Ze heeft met haar wrakke lijf toch al een hele dagtocht achter de rug.
Moedig voorwaarts!