Nu we het vandaag in het BD toch over de dood hadden. Als kind ging ik vaak naar mijn grootouders in de Meidoornstraat in Rotterdam. Dat was leuk. Niet zo leuk vond ik dat ik op weg naar hun woning- dat die naam nauwelijks verdiende, was van een huisjesmelker, een doodskistenmakerij aan het begin van de straat moest passeren. De deur stond vaak open om het zaagsel kwijt te raken. Ik rende voorbij, hartstikke bang. Ik zag de arbeiders bezig met de kisten, voor hen was het een gewone klus. Voor mij als jong kind een associatie met de dood. Gek dat ik daar al van op de hoogte was, zo jong. De kistenmakerij was van een familielid van mijn vader, maar dat wist ik toen nog niet.
Deze week voelde ik me een beetje dodelijk, het levendige ontbrak. Misschien door de griep, die nog steeds opspeelt, mijn zus is eraan overleden. Mijn broer ging dood aan een serie bacteriën na een operatie aan een knie, ze vraten zijn hart weg. Dus ik deed rustig aan. De hele week stond de wekker uit, ik werd wakker als ik wakker werd. En dat is een heerlijk gevoel. Ik gun me dat, als vermeende grieppatiënt die op zijn hoede is. Vanmorgen staarde ik vanuit de mand naar de doodzwijgende wekker op een kast naast de mand. Tien uur was het, ik gaapte, ging op de rand van de mand zitten en keek opnieuw naar de wekker. Negen uur was het.
In nog geen minuutje tijd had ik mezelf een uur kadoo gedaan. Wat een heerlijk gevoel. Met die tien uur had ik al geen moeite, maar negen uur is vroeger en beter. Tien minuten later zat ik aan de koffie en erna aan de meditatie. En begon de dag met een fijn gevoel met mijn eigen zomertijd.
Moedig voorwaarts!