Moniek Nooren is bioloog, tekstschrijver, beeldend kunstenaar, kok en beoefenaar van vipassana meditatie. Zij ondersteunt het vipassanaonderwijs dat wordt gegeven door de Sayagyi U Ba Khin Stichting in de traditie van Sayagyi U Ba Khin en Mother Sayamagyi. Vanaf de oprichting in 1987 verzorgt zij het secretariaat en assisteert bij meditatiecursussen.
Moniek maakt ruimtelijk werk – sculpturen van steen en hout – en schrijft levensverhalen. Moniek: ‘Omdat de boeddhistische leer een belangrijke rol speelt in mijn leven, komt die ook tot uiting in mijn werkstukken – vanzelf of doelgericht, duidelijk herkenbaar of in meer symbolische vorm. Mijn voornemen is door te gaan met kunst maken, en onder meer stapsgewijs twee reeksen van verhalen te publiceren. De invalshoek is verschillend, maar beide reeksen zijn ‘reflecties’ op eigen levensverhalen waarbij onder meer de beoefening van meditatie een rol speelt.’
Moniek Nooren schrijft voor derden en ondersteunt deze al bijna twintig vanuit haar Bureau Bio-redactie. Bio verwijst naar biologie: ‘de leer van levende wezens, levensvormen en levensverschijnselen’. Redactie verwijst naar: ‘het geschikt maken van materiaal voor publicatie.’ Bijna twintig jaar verdiende zij haar brood als bioloog en tekstschrijver. Naast het schrijven is zij aldoor beelden van steen en hout blijven maken. En de beoefening van meditatie neemt al lange tijd een bijzonder belangrijke plaats in haar leven in.
Vanuit een brede visie zegt zij een grote variatie aan materialen te onderzoeken en voor publicatie geschikt maken. Het materiaal noemt ze een rapportage, een levensverhaal of ander tekstconcept – óf een beelddrager van steen, hout of mixed media. Moniek: ‘Het liefst werk ik afwisselend als redacteur, schrijver en beeldhouwer – vanuit een verbinding met al wat leeft; vanuit mijn hart en op intuïtieve wijze. Daarbij kan ik niet anders dan naar kwaliteit streven.’
Sinds 1985 werkt zij als zelfstandig beeldend kunstenaar. Jarenlang cursussen volgend (vanaf 1980, boetseren en beeldhouwen) was zij toch in hoofdzaak als autodidact bezig, vindt ze zelf. Het beeldhouwen speelt een rol bij haar persoonlijke ontwikkeling. ‘Ik streef naar innerlijke emancipatie en beoefen inzichtsmeditatie. Al doende heb ik een eigen werkvorm voor beeldhouwen in steen ontwikkeld die veel voor mij is gaan betekenen. Later ontdekte ik dat deze werkwijze is op te vatten als een vorm van intuïtief of meditatief beeldhouwen en ging ik op vergelijkbare wijze aan de slag met hout en ander materiaal. Sinds 2001 zijn geregeld beelden van mij te zien tijdens exposities.’
Tegenwoordig schrijft zij vooral levensverhalen. ‘Stapsgewijs publiceer ik op een website, om te beginnen twee reeksen van verhalen. De invalshoek is verschillend, maar beide reeksen zijn ‘reflecties’ op eigen levensverhalen waarbij onder meer de beoefening van meditatie een rol speelt. Titels en thema’s van deze series: ‘Ben ik van een andere aarde of de zigeuners? Dit is een reeks van essays over mijn eigen spirituele zoektocht in een westerse cultuur, vanaf de Koude Oorlog tot op vandaag: een zoektocht naar zingeving van een Homo sapiens in het Antropoceen.’
‘Reflecties van een kok – over demonen en hemelse koekjes’ is een reeks van verhalende illustraties bij een kookboek voor tiendaagse meditatiecursussen. Elk stukje is een melange van vertelsels over belevenissen in de keuken, de praktijk van het koken en de praktische toepassing van de boeddhistische leringen.
Tekst uit haar blog ‘Reflecties van een kok’:
Van de specerijen, de Oosterse smaakmakers, kende ik van huis uit nauwelijks meer dan kaneel in de appelmoes, nootmuskaat op de bloemkool en kruidnagel in de rode kool. Ja, ook nog peper natuurlijk, die strooide mijn moeder over alle hartige schotels. In haar keuken – de keuken van de jaren 1950-1970 – werd de smaak van de gerechten vooral bepaald door de voedingsmiddelen op zich en de manier van bereiding. Rond mijn twaalfde begon ik haar te helpen met het koken voor ons gezin van zes personen. Zij ging als secretaresse buitenshuis werken, en mijn zussen en ik moesten huishoudelijke taken van haar overnemen. Afwassen en tafel dekken liet ik graag aan mijn zussen over – zij waren sneller klaar, maar ik vond het experimenteren met koken veel interessanter.
Ik ben namelijk opgevoed met het idee dat afwassen, poetsen, dweilen – alles dat neerkomt op fysiek zwoegen en zweten – een minderwaardig soort van werk is. En daar komt dan ook nog eens het idee bij dat ál het verzorgende werk minderwaardig is – want bij meditatiecursussen staat toch het beoefenen van meditatie voorop?
‘Ga je deze keer mediteren of moet je weer koken?’ Of ‘Moet je weer afwassen?’ Het is moeilijk uit te leggen aan iemand die dat vraagt dat het verzorgende werk geen vervelende opgave hoeft te zijn. Een enorme afwas doen, een kist vol spruitjes schoonmaken, een grote bos peterselie fijnhakken: juist het klaren van zulk een aardse, sociaalnuttige klus kan een heerlijk bevredigend gevoel opleveren! Bovendien, wanneer je zo’n ‘geestdodende’ klus met volle concentratie en ‘vurige’ inspanning uitvoert, wordt het een meditatieve oefening en aanleiding voor inzichtsmomenten. Sakyamuni, de historische Boeddha, wist dat en heeft schoonmaakwerk als onderwijsmiddel gebruikt. Ik herinner mij een sutta (leerrede) waarin hij een monnik een sneeuwwitte doek geeft met de opdracht zijn handen aan het linnen te vegen – met als gevolg de Verlichting van de monnik. Het fysieke en geestelijke, stoffelijke en onstoffelijke zuivering liggen voor het dubbelwezen mens niet zover van elkaar af.
In de praktijk zal iedereen die zijn best doet in de cursuskeuken op zijn minst tijdens de spitsuren letterlijk warmlopen in een soort ballet van samenwerking. Door de hitte van het kooktoestel, door zon op de keukenramen, door het roeren en vullen van de schalen, door op- en neer geloop met groente, pannen en schalen enzovoort. Geweldig gewoon om samen fantastische aantrekkelijke en gezonde maaltijden voor elkaar te krijgen.
Je kunt het dienen in de keuken doen voor jezelf doen – om zo mindfulness te beoefenen, om ‘negatief kamma’(akusala) af te lossen, om verdiensten te (merits) te vergaren of vanuit naastenliefde (metta). Wat de motivatie ook is, de mediterende studenten profiteren er altijd van.
Het beoefenen van vipassana wordt vaak beschreven als purifying the mind, de geest zuiveren of louteren. Opmerkelijk is, dat zowel het geest zuiverende meditatie-werk als het dienen in de keuken is te associëren met – zweten. Ook op het meditatiekussen zul je vroeg of laat zwoegen, gloeien en zweten. Misschien vindt een aflossing van akusala plaats als een soort vagevuur op aarde?
Misschien is het vagevuur waarover ik als katholiek meisje horen vertellen oorspronkelijk als omschrijving bedoeld voor een loutering in het vuur van zelfconfrontatie?
Op de een of andere manier hangen stoffelijke en onstoffelijke loutering – en vervuiling – samen. Uiteindelijk zijn het zijn het lege concepten. Het mediteren op het kussen, roeren in de pannen, dweilen van de keukenvloer en al het verzorgende en voor- en nawerk – het zijn allemáál zinvolle en leerzame taken goed voor jezelf en goed voor je medemens, alles op zijn tijd en het ene kan niet zonder het andere.’