Hoewel laaggeschoolden getalsmatig in de meerderheid zijn, dringen ze nog amper door tot het parlement. Meer dan ooit komen populistische partijen op voor laaggeschoolden. Volgens David van Reybrouck in zijn boek Pleidooi voor populisme, zijn deze partijen niet noodzakelijk een gevaar. Ze drukken op een onhandige manier soms het verlangen uit van laagopgeleiden naar politieke betrokkenheid. Dit artikel geeft een indruk van dit essay.
Het hedendaags populisme stelt dat het volk een homogeen blok is. De volkswil is volgens hen eenduidig en rechtlijnig en behoort het centrum van de macht te bekleden. David van Reybrouck noemt dit duister populisme. Het gaat lijnrecht in tegen de gekoesterde opvatting dat in een democratie de zetel van de macht altijd leeg moet zijn. ‘Het openhouden van de politieke macht garandeert de democratische openheid van de samenleving.’
Symptoom
Het verschijnsel wordt vaak een ziekte genoemd, maar het is een symptoom van onderliggende problemen. ‘Misschien is populisme niet zozeer een ernstige ziekte binnen een gezonde politieke cultuur, maar doemt het pas op wanneer de heersende politieke cultuur zelf verzwakt of ziek is.’ De auteur deelt de politieke idealen van de populisten niet. In zijn essay staat hij stil bij twee oorzaken van hun populariteit, waar volgens hem weinig aandacht voor bestond. Dit zijn de dalende aanwezigheid van laaggeschoolden in het parlement en de groeiende kloof tussen hoog- en laaggeschoolden in de samenleving.
Nederland en België zijn representatieve democratieën. De dagelijkse bemoeienis met het beleid laat het volk over aan de volksafvaardiging in het parlement, die eens in de vier jaar uit haar midden wordt gekozen. De kwaliteit van onze democratie hangt af van de kwaliteit van die representatie. Dit gaat niet zozeer om de ‘uitmuntendheid’ van de individuele parlementariërs, maar om de mate waarin de volksvertegenwoordiging het volk werkelijk vertegenwoordigt. Populisten zien de huidige representatieve democratie als ‘een zoveelste instelling van gecorrumpeerde macht.’
Diplomademocratie
In de afgelopen tientallen jaren ging onze representatieve democratie er kwalitatief op vooruit, signaleert de auteur. Het ontwikkelde zich steeds meer in de richting van een diplomademocratie. Dit betekent dat burgers steeds meer macht kregen naarmate ze hoger opgeleid zijn. De Utrechtse bestuurskundige Mark Bovens, die het begrip lanceerde schreef in 2006: ‘Ofschoon nog ruim de helft van de bevolking alleen maar lager of middelbaar onderwijs heeft gevolgd, zijn laagopgeleide burgers in ons land inmiddels geheel afwezig in de vertegenwoordigende organen en onder politieke bestuurders. Meer dan ooit tevoren, sinds de invoering van het algemeen kiesrecht, wordt de democratie gedomineerd door de hoogst opgeleiden.’
In de 19de eeuw tot ver in de jaren 1960 kon iemand nog makkelijk een politiek mandaat krijgen, als hij uit ‘een goede familie’ kwam. Nu is de scholingsgraad bepalend. ‘Het opleidingsniveau van de Tweede Kamer ligt daardoor ver boven het landelijk gemiddelde.’ Het CBS meldt: ‘Van alle 15- tot 75‑jarigen in Nederland had 37 procent in 2023 een mbo- (niveau 2, 3 of 4), havo- of vwo-diploma. Een bijna even groot deel (36 procent) had een opleiding aan het hbo of de universiteit afgemaakt. Verder had 26 procent het vmbo, mbo-1 of alleen basisonderwijs gevolgd.’
De auteur oppert dat deze wanverhouding in het parlement deels de groeiende politieke frustratie en zelfs de politieke apathie bij laagopgeleiden verklaart. Lager opgeleiden zijn opvallend minder politiek actief en zijn zelden lid van een politieke partij. De ontzuiling liet arbeiders en laaggeschoolden aan hun lot over en hun sociaaleconomische perspectieven zijn onzekerder geworden.
Klantenbinding
Populisten beloven van alles en nog wat, maar het nakomen ervan biedt geen oplossing. ‘Zij bestaan bij de gratie van een programma dat onvoltooid móét blijven. Nukkigheid is hun redding. Gemor hun raison d’être.’ Het rechtspopulisme is een rancuneleer, maar wrok hoort onlosmakelijk bij de democratie, stelt Van Reybrouck.
Meer laaggeschoolden in het parlement is noodzakelijk, maar dit is onvoldoende om het duistere populisme te bestrijden. ‘De populistische kiezer heeft namelijk niet zoveel zin in laaggeschoolde vertegenwoordigers.’ Die kiezer heeft juist een voorkeur voor zeergeleerde politici. Verbazingwekkend is dit overigens niet. In de tweede helft van de 19de eeuw kozen fabrieksarbeiders immers ook gestudeerde, socialistische voormannen om hun grieven te vertolken, aldus Van Reybrouck. De oprichters van de arbeidersbeweging waren vaak gediplomeerden.
Er is echter een belangrijk verschil. De vroegere socialistische voormannen probeerden de schrijnende ongelijkheid van de arbeider te verbeteren. Rechtse populisten proberen vandaag de dag wrok te bespelen. Bij hen vervangt een ‘uitgekiende klantenbinding’ de traditionele belangenbehartiging.
Als een rechts populistische leider beweert te weten wat de aanhanger denkt, dan is de conclusie dat die aanhanger het niet meer hoeft te zeggen. ‘Tussen het laaggeschoolde electoraat en het populistische partijprogramma gaapt dikwijls een kloof’, bladzijde 40. De PVV van Geert Wilders heeft geen leden om naar hun mening te vragen.
Parallelle samenleving
De groei van het populisme verraadt ook een sociaal conflict. In onze kenniseconomie is wat je hebt gestudeerd de belangrijkste sociologische variabele geworden. Het bepaalt meer dan klasse, inkomen, geslacht, leeftijd en religie. Wie een hogere opleiding heeft gedaan, staat anders in het leven, houdt van andere muziek, van andere kleren en van andere voeding dan wie deze opleiding niet heeft genoten. ‘Hij of zij lijkt wel in een ander land te leven dan wie enkel de lagere of middelbare school heeft kunnen bezoeken.’
In België en Nederland ontstond een parallelle samenleving die voor een groot deel samenvalt met de begrippenparen materialistisch-postmaterialistisch, autoritair-libertijns en nationalistisch-kosmopolitisch. Het gaat om vrij homogene subculturen. Van Reybrouck signaleert: ‘Laaggeschoolden zijn in de meerderheid, maar voelen zich oprecht een gediscrimineerde minderheid.’
Niet alleen vormen ze een nieuwe klasse, maar ze zijn ook amper georganiseerd. Arbeiders en vrouwen konden vroeger makkelijker opkomen tegen onrecht. Hun bewustzijn van de achterstelling mobiliseerde hun verzet. De ongelijkheid van de huidige laaggeschoolden wordt echter niet aangevoeld als collectieve ongelijkheid, maar als een persoonlijk falen.
Volksverheffing
Ooit bekommerde het socialisme zich om de stoffelijke én de geestelijke emancipatie van de arbeiders. Naast een fatsoenlijk pensioen, maakten ze kennis met bijvoorbeeld Tolstoj en Brecht. Ook waren er cursussen en filmavonden. Cultuureducatie was van bijna elke zuil een kerntaak. ‘Volksverheffing’ was het doel.
Arbeiders werden gevormd tot ‘mondige burgers met een eigen oordeelsvermogen.’ Dit engagement werd na enkele tientallen jaren van cultuurrelativisme van tafel geveegd. Welk recht hadden de hoogopgeleiden hun culturele en ethische voorkeuren op te leggen aan de lagere klasse? Leidde dit niet tot ideologische kolonisatie van het proletariaat? Het verschil tussen hoge en lage cultuur was toch pretentieus? Het cultuurrelativisme deed de laaggeschoolden cadeau aan de markt van commerciële media, nog voordat het proces van culturele emancipatie was voltooid.
Naar de diplomademocratie verwijzen is niet voldoende om het populisme te begrijpen en de cultuurkloof moet dringend meer aandacht krijgen. Meer laaggeschoolden in het parlement; natuurlijk. Deugdelijke vorming echter ook. Dit moet niet paternalistisch zijn, zoals vroeger. Ook niet uitsluitend populariserend, zoals nu. Volksverheffing is geen schande, stelt de auteur, maar een vanzelfsprekendheid. Voor elke democratische rechtsstaat is de vorming van burgers noodzaak: van de lagere school via het volwassenenonderwijs tot cultuurberichtgeving.
De culturele elite die zich bedreigd voelt door het ‘klootjesvolk’ moet bij zichzelf te rade gaan. Het was de hoogopgeleide bestuurderselite die koos voor de doorgedreven markteconomie, academici stuurden aan op liberalisering van de natiestaat en doctorandi ‘likkebaardden’ bij de privatisering van overheidsdiensten.
Overeenkomst en verschil
In sommige opzichten lijkt de kritiek op het hedendaagse populisme op de kritiek op het socialisme van meer dan een eeuw geleden. De Europese politieke en maatschappelijke elite stelde zich in beide gevallen zeer terughoudend op naar een ‘volkse, rebelse beweging’. Men vond het gepeupel ongeïnformeerd en misleid door de voormannen en vreesde voor het verval van de beschaving. Men wilde het ‘weerbarstige volk domesticeren’. In beide gevallen vroeg men zich pas na verloop van tijd af of ‘sommige volkse verzuchtingen niet gegrond waren.’ ‘In de onredelijke gril hoorde men pas laat een begrijpelijke noodkreet.’
Er was echter een zeer belangrijk verschil. De toenmalige burgerij had grote reden tot angst, anders dan de bovenlaag nu. Er waarde immers een spook door Europa. De massa die zich verenigde in de communistische en socialistische arbeidersbeweging had veel radicalere eisen dan de populistische programmapunten nu. Het betrof de afschaffing van privébezit, confiscatie van goederen en land en nationalisatie van fabrieken en bedrijven. Het ging om het stemrecht voor elke arbeider, dat de bekende samenleving veranderde.
Nu ligt dit anders. Er is weliswaar geen dreiging van een revolutie, maar de schrik zit er toch in. De populistische stemmers wordt angst verweten voor de complexe, globaliserende wereld, maar de culturele elite is ook bang. Zij vrezen een aanzwellende stroom populisten die hun geliefde idealen ‘onder de voet dreigen te lopen’. De auteur ziet dat beide zijden worstelen met het gevoel van verlies dat globalisering met zich meebrengt.
David van Reybrouck vindt dat we de voedingsbodem ervan serieus moeten nemen in plaats van het populisme overhaast te beschimpen of te negeren. Dit is de onvrede over de diplomademocratie en de cultuurkloof. Dit is simpelweg niets anders dan wrok over de beloofde gelijkheid die uitblijft. Ondanks het negativisme heeft het populisme toch iets hoopgevend, te weten: ‘de wil van laaggeschoolden tot de betrokkenheid bij de inrichting van de democratie.’
Democratische principes
Populisme is geen tegenpool van de democratie, maar is er een wezenlijk onderdeel van. ‘Zoals het een oppositiebeweging betaamt, ageert en agendeert ze en dient dat te doen binnen het kader van de democratische rechtsstaat.’ Van Reybrouck ziet twee mogelijkheden: een democratisch populisme en een verlicht populisme.
Als het populisme zich aan de democratische principes houdt, is angst ervoor ongegrond. Dit wil zeggen onvoorwaardelijk respect voor het gelijkheidsbeginsel, de mensenrechten, de scheiding der machten en de rechtsstaat. ‘In een democratie regeert de meerderheid, maar om te vermijden dat die meerderheid op democratische wijze voor een dictatuur of genocide zou stemmen, bestaan er enkele onvervreemdbare grondrechten. Populisten moeten zich daarnaar schikken’, bladzijde 62.
Gematigd
Het rechtse populisme kan zich van een radicale fase naar een gematigder vorm ontwikkelen, zoals dit vaker met politieke bewegingen gebeurde. Populistische partijen kunnen zich ontwikkelen tot de radicale rechterflank van het liberalisme. De breuklijn met de traditionele liberalen is hierbij ‘de breuklijn tussen hoog- en laagopgeleiden, tussen kosmopolieten en nationalisten’.
Populisten mogen zo anti-elitair en anti-establishment zijn als ze maar willen, maar niet anti-parlementair en antidemocratisch, vat Van Reybrouck samen. Het is een verrijking als laaggeschoolden democratische partijen ontdekken waarmee ze zich verwant voelen. Dit leidt niet altijd tot een overeenstemming of consensus, maar dat hoeft volgens de auteur ook niet. ‘Democratie is ten slotte niets anders dan het institutionaliseren van conflict. In elke samenleving zijn er uiteenlopende, vaak onderling onverzoenbare, belangen en wereldbeelden.’ Democratie is nooit de elegantste staatsvorm. Het is ‘per definitie tijdverlies, prutswerk, inefficiëntie.’ Het wel de enige manier om iedereen een beetje gelukkig te houden, of in ieder geval niet helemaal ongelukkig te maken.
Verlicht populisme is mogelijk. Het gaat om een populisme dat méér is dan mogen schelden en kwetsen onder het mom van de vrijheid van meningsuiting, een populisme dat niet schreeuwt maar spreekt, dat weigert om oneliners te zien als oplossingen, dat hoogopgeleiden niet minacht, maar uitnodigt tot empathie met de rest van de samenleving. Een populisme dat niet op de onderbuik inspeelt, maar de onderkant van de samenleving blijft beschouwen als onderdeel van de samenleving… Zie de volledige opsomming op bladzijde 66 van het Pleidooi voor populisme.
Het rechts populisme verwoordt op een onhandige manier soms het verlangen van laagopgeleiden naar politieke betrokkenheid. D avid van Reybrouck roept ons op dit serieus nemen. Er is volgens hem niet minder, maar juist béter populisme nodig.
Opmerking
In zijn fel bediscussieerde boek Tegen verkiezingen uit 2013 stelt David van Reybrouck een nieuwe diagnose en maakt duidelijk dat de huidige verkiezingen een vermolmde procedure zijn. Hij bepleit een bestuursvorm waarbij het volk zich werkelijk uitspreekt. Zijn manifest sluit aan bij zijn Pleidooi. In een volgend artikel besteed BD er aandacht aan.
https://www.davidvanreybrouck.be/
https://www.parlement.com/id/vk6bd3xy9nl2/opleidingsniveau_tweede_kamerleden
https://www.youtube.com/watch?v=fGj150JTRZo
Geef een reactie