De Zen Kring in Amersfoort is het oudste zencentrum van Nederland. In de Zen Kring is geen plaats voor een lerarencultus; de leraar is er slechts de eerste onder zijn gelijken. De deelnemers dragen geen voorgeschreven kleding of oosterse namen, hoeven geen geloften af te leggen en houden zich niet bezig met rituelen die thuishoren in Japan. Wat onderwezen wordt is een westerse manier om zen in het dagelijks leven tot uitdrukking te brengen. Daarbij speelt de ontwikkeling van inzicht en mededogen een belangrijke rol en staan de beoefening van objectloze meditatie en het leven en werken vanuit een open geest centraal. Vandaag aflevering één van twee over het ontstaan van dit centrum.
Zen is een rechtstreekse overdracht van inzicht, buiten alle geschriften om, onafhankelijk van woorden en letters, direct wijzend naar het hart. We kunnen ‘lente’ niet zien, toch manifesteert de lente zich in bloemen. Op eenzelfde wijze kunnen we ‘verlichting’ niet zien; toch brengen we de verlichting in al ons doen en laten tot uitdrukking. Wanneer we ophouden met oordelen, voorkeur en afkeer laten varen en alle bekrompenheid en ik-gerichte activiteit achter ons laten, maken twijfel en verwarring plaats voor vrijheid en tegenwoordigheid van geest en wordt het mogelijk een staat van bewustzijn te bereiken die kensho of satori wordt genoemd.
Dit is de bevrijdende ervaring van verlichting, die in de zentraining ook wel wordt beschreven als het terugkeren naar de ‘oorspronkelijke geest’ die tijdloos, vormloos en ondefinieerbaar is. Verlichting is eigenlijk niets anders dan het realiseren en tot uitdrukking brengen van ons diepste wezen, onze ware natuur. Inzicht kan alleen geboren worden wanneer we doordringen tot het wezenlijke van de geest en onze situatie zien zoals die werkelijk is, zonder tussenkomst van het redenerende en interpreterende denken. Dat vereist een openheid en alertheid die vrijwel uitsluitend bereikt kunnen worden door middel van training. In de zentraining staat daartoe de beoefening van zenmeditatie of het ‘zitten in zen’ (zazen) centraal, dat gezien kan worden als een poging om in de waarheid te leven. Daarmee brengen we onze ware natuur tot uitdrukking, die vrij is van beperkende illusies en de daarmee verbonden angst of onzekerheid.
Zenretraites
Met name intensieve zenretraites (sesshin) bieden een uitstekende gelegenheid om de rol van geprogrammeerde, ‘intellectuele waarnemer’ te verwisselen met die van belever van een diepere realiteit en te ontdekken hoe het leven zich van moment tot moment ontvouwt. De Zen Kring werd op 1 april 1968 in Amersfoort opgericht door Leo Boer en Veronica Laterveer. De kring is het oudste zencentrum in Nederland dat gelegenheid biedt voor de beoefening van zenmeditatie. De meditatiebijeenkomsten, die in het begin volstrekt informeel waren en jarenlang plaatsvonden in een huiskamer, werden bezocht door Nederlandse zenboeddhisten van het eerste uur, onder wie Janwillem van de Wetering en Erik Bruijn, die in de jaren zeventig hun eerste boeken over zen publiceerden.
Van de Wetering had een tijdlang deelgenomen aan de zentraining in een Rinzai-klooster in Kyoto, de Daitoku-ji, en worstelde met een koan, terwijl Bruijn zazen beoefende in de vorm van objectloze meditatie, zoals binnen de Soto-school wordt onderwezen. Hoewel de Zen Kring al meer dan veertig jaar als zencentrum fungeert en bijeenkomt als groep, is de kring geen organisatie met leden of statuten, maar eerder een programma van activiteiten, gericht op de studie en beoefening van zen. De kerngroep bestaat uit een tiental personen, waarvan enkelen al zo’n kwart eeuw deelnemen aan de meditatiebijeenkomsten. De eerste jaren werden deze gehouden onder leiding van Leo Boer (1922-1983). Omdat hij niets voelde voor ‘een kritiekloze import van oosters cultuurgoed’ beoefende hij zazen met een minimum aan ritueel: er stond een kaarsje, er brandde wierook en er klonk een belletje. In 1974 droeg hij de leiding over aan Erik Bruijn, die bij de Japanse zenleraar Zengo Miroku sesshin-ervaring had opgedaan, shikan-taza (louter zitten) beoefende en een jaar na het bereiken van kensho (satori) met instemming van zijn leraar begonnen was met het onderwijzen van zenmeditatie in Nederland.
Controversieel leraar
Zengo Miroku was een controversieel leraar van de Soto-school van het zenboeddhisme die vanwege zijn onorthodoxe methoden bekend stond als een rebelse monnik en ‘dwaze meester’. Hij had zich afgekeerd van het formalisme in de Japanse zenkloosters, dat volgens hem in strijd was met de oorspronkelijke leer van Boeddha, maar door gemakzuchtige en conservatieve zenleraren in stand werd gehouden. Zijn onorthodoxe benadering bood daarvoor een inspirerend alternatief dat, als ‘rechtstreekse overdracht van inzicht, buiten woorden en geschriften om’, in onze tijd door andere meditatiemeesters zelden is geëvenaard. ‘In de meditatiezaal waar hij de zenoefeningen leidt, verandert deze Japanner in een onneembare rots. Na het betreden van de zaal maakt hij enkele diepe buigingen, waarna hij zich op een groot kussen neerzet en zijn benen kruist in de lotushouding. Hij schikt de plooien van zijn gewaad en legt zijn handen in de schoot. Zijn linkerhand rust in de rechter en de toppen van zijn duimen vinden elkaar in een subtiele aanraking. Over deze handhouding, die innerlijke rust en evenwicht bevordert, zegt hij: „Bij de beoefening van zazen begin je vanuit het besef dat je iets kostbaars in je handen houdt, de hoogste waarheid van het heelal, die je voorzichtig op je handpalmen draagt en verzegelt met je duimen. Als hij eenmaal op het meditatiekussen zit, houdt hij zijn ogen neergeslagen en laat hij zijn blik rusten op de vloer, zonder zich te hechten aan wat hij waarneemt. En terwijl dichte wierookwolken moeizaam hun weg zoeken naar de zoldering, voltrekt zich plotseling de verandering: even, heel even maar sluiten zijn oogleden zich in een moment van intense concentratie en wordt hij van lichaam alleen maar geest. Zijn ademhaling verloopt in volmaakte stilte. Dan opent hij langzaam zijn ogen en lijkt hij monumentaal uit de grond te verrijzen, onwankelbaar als een berg. Hoewel zijn blik naar binnen is gekeerd, lijkt er in deze subtiele staat van serene introspectie niets te zijn dat aan zijn aandacht ontsnapt. Soms verandert deze ongenaakbare rots in buigzaam bamboe en veert hij geruisloos overeind om zich met enkele passen naar een leerling te begeven die een fysieke aanmoediging of een houdingscorrectie nodig heeft.’(naar een boekfragment uit „Ontmoetingen met meesters en dwazen‟)
Messcherp
Zijn onderricht, gegeven in een vrije Soto-stijl, was messcherp en direct en gaf uitdrukking aan het inzicht, dat er geen verschil bestaat tussen het dagelijks leven en het nirvana. Voor degenen die er klaar voor waren, maakte hij een onmiddellijke terugkeer mogelijk naar de ervaring buiten alle woorden om. Enkele jaren daarvoor had hij, na het beëindigen van zijn formele zentraining in Japan, gekozen voor een zwervend bestaan. Hij trok door Azië van het ene land naar het andere, waar hij kennis maakte met de oefenmethoden van verschillende boeddhistische meditatietradities. Begin jaren zeventig verbleef hij een tijdlang in Engeland. Erik Bruijn zat destijds op school in Londen en was negentien jaar oud toen hij hem voor het eerst ontmoette. De onvergetelijke wijze waarop hun kennismaking plaatsvond, heeft hij jaren later beschreven in een van zijn boeken.
Afbikken van roest
In 1974 verhuisde de Zen Kring naar een eigen oefenruimte in Amsterdam, aan boord van een omgebouwd vrachtschip dat veel onderhoud vergde. Zit- en loopmeditatie werden er afgewisseld met arbeid die verricht werd als ‘meditatie in actie’. Daarbij ging het voornamelijk om schoonmaken, schilderen en het afbikken van roest. Bij deze dynamische vorm van meditatie zijn de ademhaling en de lichaamsbeweging met elkaar in harmonie en worden de werkzaamheden met volledige aandacht en betrokkenheid verricht, waardoor je vanzelf kunt ontdekken dat vrijheid niet ligt in doen waar je van houdt, maar in houden van wat je doet. Aan de bodhisattvagelofte, een gelofte waarin boeddhisten beloven zich tot het uiterste te zullen inspannen voor het welzijn voor al dat leeft, werd onder andere inhoud gegeven door het opvangen van mensen in psychische nood. Vooral hun deelname aan de intensieve ‘zen-arbeid’ bleek therapeutisch goed te werken.
Aan boord van het schip werd een boeddhistische bibliotheek opgezet en het centrum verzorgde naast diverse lezingen en publicaties ook cursussen, waaronder een cursus zenboeddhisme aan de Volksuniversiteit Dordrecht. In 1975 verscheen van Bruijn „De weg van zazen‟, de eerste handleiding voor zenmeditatie van Nederlandse oorsprong. Kort daarna werd in congrescentrum Hydepark te Driebergen door deelnemers aan de Zen Kring een eigen toneelstuk opgevoerd over de lotgevallen van een Nederlandse leerling in een Japans zenklooster, met als titel: ‘De hippie en de zenmeester’.
Vondelpark
In 1977 verhuisde de kring naar een appartement aan het Vondelpark, waar wekelijkse groepsmeditaties met tien tot dertig deelnemers werden gehouden en ook dagelijks kon worden gemediteerd. In 1980 werd er door de theemeester Sakayori Toshiko een traditionele theeceremonie uitgevoerd en trad de kring, in het buitenland bekend als Zen Kring Nederland, op als gastheer voor boeddhistische leken en monniken uit Japan. Omstreeks diezelfde tijd publiceerde de Zen Kring een beroemde reeks van tien afbeeldingen die door de eeuwen heen gebruikt is om het proces van spirituele ontwaking of innerlijke verlichting te verduidelijken: „De prenten van de os‟, van zenmeester Kakuan Shien, met houtsneden van Tomikichiro Tokuriki. In 1981 ging Erik Bruijn op uitnodiging van Kogetsu Tani Roshi en Il-Bung Soen Sa Nim, zenmeesters van respectievelijk de Japanse Rinzai- en de Koreaanse Chogye-traditie, naar Japan en Zuid-Korea om zijn zentraining te intensiveren. Eerst volgde hij in Japan een korte maar intensieve trainingsperiode in de Shogenji, een opleidingsklooster voor zenmonniken met een strenge oefendiscipline. Daarna ging hij naar Zuid-Korea om zijn nieuwe leraar te ontmoeten, de bejaarde zenmeester Il-Bung, die hem een jaar tevoren tijdens een bezoek aan Nederland als leerling had aangenomen. Meester Il-Bung had hem uitgenodigd voor een honderddaagse meditatieretraite in een van zijn kloosters, maar liet zijn nieuwe leerling onmiddellijk na aankomst in zijn tempel op een onthutsende wijze aan zijn lot over, waardoor al zijn verwachtingen de bodem werden ingeslagen. Deze radicale aanpak, die haaks stond op de zware oefendiscipline in Japan en onverwacht de druk van de ketel haalde, werkte als een belangrijke katalysator op het verdere verloop van zijn zentraining, die vooral gericht was op het verder ontwikkelen van wat ooit door de ultieme ervaring van kensho werd ‘blootgelegd’.
Gezichtsverlies
‘De voorbumper van de wagen schampt een stenen brugleuning en we komen vast te zitten. De chauffeur vloekt. Voor het vallen van de avond moet hij me kwijt zien te raken, anders kan hij niet zonder gezichtsverlies terugkeren naar de tempel van zijn leermeester. Het is duidelijk dat hij begint te wanhopen. “Vandaag, mijnheer Chongdam”, zegt hij, “is het weer eens zo’n dag waarop de dingen helemaal anders gaan dan meester Il-Bung ons heeft voorgespiegeld.” Ik hoor mezelf iets te snel ‘ja’ zeggen. Hij noemt me bij mijn Koreaanse naam, de naam die ik van meester Il-Bung heb ontvangen toen hij me als leerling aannam. Chongdam betekent ‘Helder Meer’ en past naar mijn gevoel eerder bij iemand die indiaantje wil spelen dan bij een rusteloze zenstudent die de droombeelden over zichzelf en de wereld wil doorzien. Ten slotte komen we terecht bij een tempelcomplex dat tegen een beboste heuvel is gebouwd.
Het blijkt de Bong-son Tempel te zijn, waar men zich sinds de vijftiende eeuw voornamelijk toelegt op de studie van de soetra’s, teksten die gebaseerd zijn op woorden die aan de Boeddha zelf worden toegeschreven. De abt, meester Woul-Un Sunim, is een van de grote schriftgeleerden van het land. We horen dat hij enkele dagen op reis is. Mijn gids praat daarom met de hoofdmonnik, die vervolgens een groepje broeders raadpleegt dat nieuwsgierig om hen heen is komen staan. In hun grijze pijen en met op mocassins lijkende schoenen aan hun blote voeten, staan de kaalgeschoren monniken als een groep samenzweerders bijeen. Tussen alle vreemde woorden door hoor ik een paar keer mijn Koreaanse naam noemen, waarna allen in schaterlachen uitbarsten en me vrolijk aankijken. Aan het blijde gezicht van de chauffeur zie ik dat hij van zijn lastige vrachtje is verlost. Ik mag blijven, maar ergens voel ik nattigheid. Een van de monniken stapt op me af en sommeert me mee te gaan. Zijn gebroken Engels klinkt bepaald onvriendelijk.
We passeren de hoofdtempel en een stenen pagode en houden stil voor een klein gebouw. Hij trekt een deur open en snauwt: ‘Hier moet je de hele week blijven mediteren. Alleen. Je mag het vertrek alleen verlaten om je te wassen en als je dringend naar de latrine moet. Ik zal je straks een zitkussen laten brengen.’ Hij kijkt me spottend aan. Ik doe mijn schoenen uit en stap het lege vertrek binnen. De wanden bestaan uit lattenwerk dat beplakt is met rijstpapier. Er zijn geen ramen, maar op een paar plaatsen valt door het papier gefilterd licht naar binnen. Het enige dat er staat is een wit kamerscherm, waarop met zwarte inkt in Koreaanse lettertekens een tekst is gekalligrafeerd. De deur wordt achter me gesloten en ik laat me neerzakken op de grond. Nu moet ik snel beslissen, want mijn chauffeur is nog niet vertrokken. Ik kán nog met hem meegaan. Ik had me voorbereid op een honderddaagse zentraining onder leiding van een ervaren leermeester en was speciaal daarvoor naar Zuid-Korea gekomen, maar in plaats daarvan word ik doodleuk weggeparkeerd om me in mijn eentje bezig te houden met iets dat ik net zo goed thuis had kunnen doen. Wat moeten die monniken een pret hebben. Weer zo’n westerling die helemaal naar hun land is gekomen omdat hij zo nodig moet mediteren. En ergens in mijn achterhoofd hoor ik iemand via een krakende telefoonverbinding zeggen dat hij het allemaal ‘all right’ heeft geregeld.’
(naar een boekfragment uit ‘Ontmoetingen met meesters en dwazen).
Morgen deel twee.