Vanaf het begin van zijn onderricht heeft de Boeddha grote nadruk gelegd op het feit dat je hem niet moest geloven, dat zijn leer geen dogma of religie was, en dat je het leven in al zijn facetten zelf moest onderzoeken. Alleen als je je eigen psyche onderzoekt, wordt dat wat je ontdekt je eigen inzicht. Daarom was een van zijn uitspraken ‘Wees je eigen eiland’, dat wil zeggen, vertrouw op jezelf en niet op de leer of op de leraar. Bovendien vertelde hij aan het eind van zijn leven, dat hij alle inzichten die hij zelf verworven had in zijn compleetheid had doorgegeven: ‘Er is niets verborgen gebleven in de gesloten vuist van de leraar’. En al die kennis over de werking van de psyche en de mogelijke bevrijding van frustraties en lijden is in de loop van vijfentwintighonderd jaar verder uitgewerkt en vervolmaakt.
In de eerste jaren van onderricht onderwees de Boeddha het geheel van inzichten dat later de hinayana werd genoemd, het kleine voertuig (naar de bevrijding). Het kleine voertuig onderzoekt hoe gedachten en emoties ontstaan, en hoe daaruit de belemmerende patronen ontstaan die alleen maar frustraties en lijden kunnen veroorzaken. Het ontleedt de manier waarop het bewustzijn werkt, en hoe het uit vormen, gevoelens, waarnemingen, emoties, associaties en denkbeelden een ik construeert dat zichzelf vervolgens krampachtig in stand wil houden. De weg naar bevrijding bestaat uit meditatieoefeningen die erop gericht zijn om de verkrampingen van je geest te leren ontspannen – waardoor je minder door emoties wordt meegesleurd – en op het ontwikkelen van oplettendheid, zodat je niet nog meer problemen voor jezelf creëert. In dat opzicht is de hinayana heel concreet en praktisch, en mondt uit in het inzicht dat het ego – dat nergens concreet te vinden is – de oorsprong is van al onze problemen. Psychologisch richt het zich op het vlijmscherp onderzoeken en beheersen van alle belemmerende patronen in je lichaam, je emoties en je denken.
De tweede stroming wordt de mahayana genoemd, het grote voertuig. Het grote voertuig bouwt voort op de inzichten, oefeningen en verworvenheden van de hinayana, maar voegt daar twee aspecten aan toe. Het beschouwt de hinayana als te beperkt omdat het nog te veel op jezelf is gericht, en ziet als doel de bevrijding van alle andere levende wezens. Daarvoor is het belangrijk om door meditatieoefeningen de emotionele reacties van begeerte, woede, trots en jaloersheid te vervangen door de onmetelijke gevoelens van gelijkmoedigheid, liefde, mededogen en vreugde. Tegelijkertijd breidt de mahayana het begrip van ego-loosheid uit tot het veel ruimere aspect van leegte. Niet alleen is het ik nergens te vinden, eigenlijk geldt dat voor alles. Alles verschijnt vanuit leegte en lost vanzelf weer op in leegte. En in de tussentijd is elke ervaring ongrijpbaar en veranderlijk. Psychologisch richt het zich meer op het ontwikkelen van positieve gevoelens en positieve handelingen in relatie met anderen, naast het ontwikkelen van het inzicht in leegte als een volstrekt open bewustzijn.
De derde stroming wordt vajrayana genoemd, het diamanten voertuig. Het diamanten voertuig gaat ervan uit dat je beide vorige paden doorlopen hebt en richt zich volledig op de persoonlijke, individuele verwezenlijking van de bevrijding. Het bouwt voort op het inzicht dat alles verschijnt in leegte en herkent dat alles wat verschijnt energie is, altijd op elkaar inwerkt en voortdurend verandert. Vanuit dit holistische perspectief richt het zich op het direct gebruikmaken van de energie van lichaam, adem, emoties, gedachten en bewustzijn om de ultieme bevrijding te verwezenlijken door middel van yoga- en meditatieoefeningen. Psychologisch richt het zich op het ervaren van energiecentra en energiestromen, het direct werken met de emotionele energie, het ontwikkelen van bepaalde krachten, het meester worden over je denken, en het ontwikkelen van een multidimensionaal bewustzijn. In de loop van enkele eeuwen kristalliseerde de vajrayana zich uit in zes stromingen en ontstonden er talloze rituelen, oefeningen en teksten die tantra’s worden genoemd. De zesde en meest vergaande stroming van de vajrayana is dzokchen. Dzokchen gaat terug naar de kern, de ongekunstelde bevrijding in het moment zelf, zonder allerlei ingewikkelde oefeningen.
De inzichten zijn weliswaar gebaseerd op het boeddhisme, maar zijn zo universeel dat zij direct toepasbaar zijn op ons eigen leven in onze chaotische westerse maatschappij. Dzokchen richt zich rechtstreeks op het vlijmscherp onderzoeken van je bewustzijn en de naakte confrontatie met alle obstakels, blokkades en emoties. Deze allesdoorsnijdende benadering plaatst je oog in oog met dat wat simpelweg aanwezig is, en verwezenlijkt de volmaakte helderheid of de ultieme bevrijding in het moment zelf, zonder ingewikkelde theorieën, uitgebreide rituelen of jarenlange retraites. Zowel de vajrayana als dzokchen zijn uitsluitend in Tibet compleet bewaard gebleven.
Het ontstaan van het diamanten pad
De vajrayana, de meest esoterische traditie van het boeddhisme, kwam pas in de vierde eeuw in Noord-India tot bloei en verspreidde zich behalve in Noord-India, voornamelijk naar de noordelijke bergstreken van het huidige Pakistan. Volgens de overlevering gaat de vajrayana, ook wel tantrayana of mantrayana genoemd, terug op de mondelinge overdracht van de inzichten die de Boeddha in zijn tijd nog niet durfde te verspreiden. Het bouwt voort op de kennis van de hinayana en mahayana, maar geeft daaraan een meer innerlijke betekenis, direct gericht op de eigen verwezenlijking. Vooral de Hart soetra met zijn beroemde uitspraak ‘vorm is leegte, leegte is vorm’, was een bron van inspiratie voor allerlei vajrayana teksten.
Vajra (T. dorjé) betekent zowel diamant als bliksemflits. De vajra was oorspronkelijk het wapen van Indra, de god van donder en bliksem uit de veel oudere Vedische religie. In het boeddhisme wordt het een symbool voor de zuiverheid, doorschijnendheid en onverwoestbaarheid van het ontwaakte bewustzijn. Hoewel de diamant zelf geen kleur heeft, wordt een lichtstraal die er doorheen valt, gebroken in alle kleuren van de regenboog. Daarom is hij ook het symbool voor de leegte waarin alles vanzelf verschijnt. Bovendien is de diamant niet alleen heel kostbaar, de ‘koning onder de stenen’ (de letterlijke betekenis van het Tibetaanse woord dorjé), maar ook zo scherp dat hij overal doorheen snijdt. Hij staat symbool voor het feit dat de vajrayana zowel de meest kostbare kennis bevat, als een bliksemsnel en vlijmscherp pad is, dat alle verwarringen die de cyclus van frustraties in stand houden in één slag doorsnijdt.
Deze tantristische traditie werd in Noord-India ontwikkeld en vormgegeven door de zogenoemde mahasiddha’s. Dit waren individuele yogi’s en beoefenaren die zich weinig van de geldende regels binnen het monastieke boeddhisme aantrokken. Zij ontstonden als een soort provobeweging tegen de gevestigde kloosterorden en boeddhistische universiteiten, waarin status en macht belangrijker waren dan de verlichting. Deze mahasiddha’s – maha is groot en siddhas zijn yogi’s die over bijzondere psychische krachten (siddhi’s) beschikken – waren geen monniken. Ze hadden vaak een beroep dat door het gevestigde boeddhisme als onrein of afkeurenswaardig werd beschouwd, zoals pijlenmaker, visser of jager. Zij aten vlees en vis, hadden vaak een vrouw uit een lage kaste als partner en gaven zich over aan allerlei mystieke en seksuele meditatieoefeningen. Ze trokken zich niets aan van de boeddhistische moraal van seksuele onthouding en het verbod op het doden van levende wezens, en maakten in de praktijk van het dagelijks leven glashelder dat vorm leegte is. Deze traditie ontwikkelde haar eigen rituelen en meditatieoefeningen, en haar eigen kennistraditie die uitsluitend van leraar op leerling werd overgedragen.
In de loop der tijd ontwikkelde de vajrayana een eigen symbolische taal, waarin de innerlijke verworvenheden door uiterlijke wonderen worden aangeduid. Dit geeft vaak aanleiding tot misverstanden. Wanneer er verteld wordt dat een bepaalde siddha ‘de zon en de maan tot stilstand brengt’ of ‘de Ganges overstak door de stroom van de rivier op te houden’, slaat dat niet op een magische tovertruc, maar op het volledig beheersen van de mannelijke (zon) en vrouwelijke (maan) energiestromen, of op het bundelen van de energie die door het centrale kanaal (Ganges) door het lichaam stroomt. De traditionele teksten verwijzen uitsluitend op een hele verborgen en symbolische manier naar de verwezenlijking van de waanzinnige wijsheid, het één zijn van volmaakt inzicht en ultieme vrijheid.
Het Tibetaans boeddhisme
Voordat het boeddhisme naar Tibet kwam, bestond er een krachtige religie met talloze priesters die veel macht bezaten, de bön, die zich richtte op het beheersen van de overweldigende natuurkrachten, zoals hagel, donder en bliksem, om de welvaart en rijke oogsten zeker te stellen en negatieve invloeden van boze geesten of bedreigende omstandigheden af te weren. Daarvoor werden sjamanistische rituelen uitgevoerd waarmee het kwaad zowel bezworen als opgeroepen kon worden, bijvoorbeeld om wraak te nemen op iemand die jou onrecht had aangedaan. Daarnaast richtte de bön zich op het beheersen van de innerlijke krachten door adem-, meditatie- en yogaoefeningen die weinig verschilden van de latere vajrayana.
De eerste introductie van het boeddhisme in Tibet vond plaats in het begin van de zevende eeuw. De toenmalige koning Songtsen Gampo (569-650) probeerde van Tibet een belangrijke politieke en militaire natie te maken. Om goede relaties met de buurlanden aan te knopen, trouwde de koning met verschillende vrouwen, waaronder een Chinese en een Nepalese prinses die beiden boeddhistisch waren. Zij brachten allebei een aantal beelden mee, waarvoor de koning twee grote tempels bouwde, de Ramotché en de beroemde Jokhang tempel in het centrum van Lhasa. Bovendien gaf hij zijn minister Thönmi Sambhota opdracht om een eenduidige schriftvorm en grammatica te ontwikkelen om de boeddhistische teksten uit het Sanskriet in het Tibetaans te vertalen. Na zijn dood raakte het boeddhisme in verval en grepen de bön priesters opnieuw de macht.
Toen de Tibetaanse koning Trisong Detsen (742-797) zich een eeuw later ging interesseren voor het boeddhisme was er dus al een zekere voedingsbodem. Hij pakte het grootser aan dan zijn voorganger en nodigde tientallen belangrijke boeddhistische leraren uit Noord-India uit om naar Tibet te komen. Onder zijn leiding werden talloze boeddhistische teksten in het Tibetaans vertaald, zowel uit de soetra’s als de tantra’s. Ook begon hij, op zo’n zeventig kilometer van Lhasa, met de bouw van een groot klooster in de vorm van een mandala, een symbolische plattegrond van alle innerlijke en uiterlijke krachten. Aan een dergelijke mandala worden grote krachten toegeschreven en het bouwen van deze tempel stond voor de definitieve vestiging van het boeddhisme in Tibet. Daarom ontstond er ook veel tegenstand, zowel van zijn ministers, die de bön religie aanhingen, als van de plaatselijke bevolking.
Omdat het niet lukte om het boeddhisme in het ongecultiveerde, ruige, sjamanistische hooggebergte werkelijk wortel te laten schieten, nodigde de koning de belangrijkste en machtigste yogi van die tijd, Padmasambhava, uit om naar Tibet te komen en de negatieve krachten te onderwerpen. Deze tantristische leraar bracht in 774 de vajrayana en dzokchen traditie naar Tibet en legde de grondslag voor de oudste overgebleven boeddhistische stroming, die later de nyingma (de ouden) werd genoemd. In de praktijk vlochten de bön en het tantristisch boeddhisme zich vrij moeiteloos in elkaar, waardoor er allerlei teksten zijn die zowel door de bön als door de boeddhisten worden geclaimd. Sommige boeddhistische nyingma lama’s waren zelfs eveneens bön priesters. Het enige verschil was dat zij, als boeddhist, geen bloedoffers mochten verrichten en hun krachten niet mochten aanwenden om anderen kwaad te berokkenen.
De eerste twee eeuwen na de komst van Padmasambhava bestond in Tibet uitsluitend de nyingma traditie die zich baseerde op de eerste stroom van leraren en teksten uit India, en op de tantristische en dzokchen tradities die afkomstig waren uit Oddiyana, het geboorteland van Padmasambhava. Hij droeg zijn kennis van de uiterlijke en innerlijke tantra’s over aan zijn vijfentwintig leerlingen, maar dzokchen droeg hij exclusief over aan enkele van zijn meest nabije leerlingen, waaronder zijn vrouwelijke partner Yeshe Tsogyal, en aan de dochter van de koning, Pema Tsal, waarvan hij wist dat zij snel zou sterven. Deze teksten – waarvan het zogenoemde Tibetaans Dodenboek er één is – werden door Yeshe Tsogyal verborgen omdat de tijd nog niet rijp was om ze te onderrichten en omdat Padmasambhava voorzag dat er een periode van oorlog en onderdrukking aan zou komen. Hij voorspelde ook door wie deze teksten – die terma’s worden genoemd – eeuwen later gevonden zouden worden, en hij was degene die voorspelde dat: ‘Als de zilveren vogels vliegen, er veel strijd in Tibet zal ontstaan, en het boeddhisme naar het westen gebracht zal worden.’
Hoewel er eerst een enorme bloeiperiode ontstond waarin honderden boeddhistische teksten in het Tibetaans werden vertaald en tientallen kloosters werden gesticht, kwam in 832 Langdarma aan de macht die vond dat de kloosters te veel macht kregen, en die het boeddhisme met wortel en tak probeerde uit te roeien. Maar omdat de nyingma traditie bestond uit zowel een rode gemeenschap (S. sangha) van monniken, als een witte gemeenschap van leken en yogi’s (T. ngakpa’s), bleven deze laatste gespaard, en konden zij grotendeels in het geheim en mondeling de traditie blijven voortzetten en doorgeven. Het was sowieso gebruikelijk om de teksten uit je hoofd te leren, en beroemde leraren konden dan ook talloze tantra’s foutloos reciteren, evenals het onderricht dat zij van hun eigen leraar ontvangen hadden. Hoewel Langdarma op jonge leeftijd – door een monnik – werd vermoord, werd het boeddhisme toch nog lange tijd onderdrukt.
Onder leiding van de vertaler Rinchen Zangpo (957-1055) ontstond zo’n tweehonderdvijftig jaar later een nieuwe golf van vertalingen, en Tibetaanse lama’s vertrokken opnieuw naar India om daar onderricht te krijgen van beroemde leraren en mahasiddha’s zoals Tilopa en Naropa. Deze nieuwe vertalingen leiden tot nieuwe stromingen die bepaalde teksten van de nyingma traditie – voornamelijk de dzokchen en tantristische teksten – als niet-authentiek beschouwden. Dit waren vaak de teksten die de nadruk legden op individuele bewustwording en bevrijding, en die erg tegengesteld leken aan de morele principes van de hinayana en de mahayana. Bovendien streefden deze nieuwe stromingen – kagyü, sakya en kadam (waaruit later de gelukpa voortkwam) – naar grote rijke kloosters en politieke macht, en werden de dzokchen teksten als ‘gevaarlijk’ beschouwd omdat zij elk centraal gezag ondermijnden. Hoewel er tussen de verschillende stromingen veel strijd was, maakten ze elkaar niet helemaal af. Uiteindelijk kreeg de gelukpa het voor het zeggen, en installeerden zij de Dalai Lama als hoofd van hun orde en als politiek leider van de staat Tibet, die uit een verzameling losse koninkrijkjes bestond. Sommige Dalai Lama’s, zoals de tweede, vijfde en zesde, waren persoonlijk meer geïnteresseerd in de nyingma en hadden altijd een beroemde leraar uit deze traditie. Toch kreeg de nyingma als school geleidelijk een meer ‘ondergeschikte’ positie, vooral in de omgeving van Lhasa, hoewel sommige oude kloosters, zoals Samye en de Jokhang in Lhasa, altijd plekken van verering bleven. In de meer afgelegen gebieden, ver van het toeziend oog van Lhasa, bleef nyingma echter de belangrijkste traditie en werden de nyingma lama’s en yogi’s vereerd en gerespecteerd. Veel nyingma leraren die momenteel in Europa of de Verenigde Staten wonen, komen oorspronkelijk uit Kham en Amdo in het oosten van Tibet.
Hoewel het Tibetaans boeddhisme, en met name de dzokchen traditie, de meest bijzondere en vergaande inzichten in de werking van het bewustzijn en het daadwerkelijk verwezenlijken van de bevrijding heeft ontwikkeld, is het belangrijk om Tibet en het Tibetaans boeddhisme niet te idealiseren. Er waren ook veel misstanden. Een derde van de mannen zat in een van de grote kloosters die, op enkele uitzonderingen na, niet alleen onvoorstelbaar rijk waren, maar ook bijna al het land bezaten dat door de boeren als horigen werd bewerkt. Er waren schrijnende tegenstellingen tussen de arrogante lama’s en tulku’s, die vaak uit de rijke en adellijke families afkomstig waren, en de arme bevolking die werkelijk niets bezat en bovendien ook nog door landheren uitgebuit en door bandieten beroofd werd.
De vrouwen, die het meeste werk op het land verrichtten (mannen trokken vaak maanden rond om zout, gerst of andere zaken te verkopen), hadden een uiterst lage status. Het woord vrouw betekent in het Tibetaans onder meer ‘lager wezen’. Sommige vrouwen ontsnapten aan het door hun vader gearrangeerde huwelijk door een van de zeldzame nonnenkloosters in te gaan, maar ook daar moesten ze hard werken. In het klooster kregen ze meestal niet de kans om te leren lezen en schrijven, zodat de kennis van het boeddhisme voorbehouden bleef aan mannen. In de gelukpa is geen enkele vrouw bekend die een belangrijke leraar werd, en in de nyingma zijn het er slechts enkelen. Alleen in de meest afgelegen gebieden – al het transport ging te voet of per yak en het duurde maanden om ergens te komen, waarbij reizen alleen maar in de zomer en herfst mogelijk was – hadden vrouwen het meer voor het zeggen, waren de kloosters simpeler, en stonden de leraren dichter bij het gewone volk.
De zes vajrayana tantra’s
In de nyingma traditie wordt een onderscheid gemaakt tussen zes verschillende vajrayana stromingen of tantra’s. De eerste drie tantra’s worden de uiterlijke tantra’s genoemd omdat ze de bevrijding naar buiten toe projecteren en er vervolgens volmaakt mee proberen te versmelten. De tweede drie zijn de innerlijke tantra’s, waarbij de aanwezigheid van de volmaakte bevrijding in jezelf ervaren wordt, en de oefeningen gericht zijn op het herkennen van deze oorspronkelijke staat van helderheid. De laatste innerlijke tantra wordt ati yoga genoemd, de ‘ultieme yoga’, ook wel de ‘volkomen volmaaktheid’, dzokchen in het Tibetaans. Dzokchen overstijgt volstrekt alle voorafgaande voertuigen of paden. Het opent zich direct – zonder rituelen, ingewikkelde oefeningen, visualisaties, stadia enzovoort – voor het spontaan aanwezig tijdloos Gewaarzijn, het Bewustzijn zelf, het Boeddhabewustzijn, de ultieme vrijheid, of welke term je er ook maar aan wilt geven. Wanneer je eenmaal de discipline uit de hinayana beheerst, de vier oneindige gevoelens van de mahayana hebt ontwikkeld en de innerlijke energiestromen van de vajrayana kunt ervaren, oproepen en versterken, kun je gaan herkennen dat alles al volmaakt is zoals het verschijnt. Dat het ontwaakte bewustzijn net zo open en leeg is als Ruimte, en dat alle verschijnselen een transparant spel zijn van het bewustzijn zelf.
Dzokchen is zo universeel en helder dat het eigenlijk nauwelijks boeddhistisch te noemen is. Toch is dzokchen niet los te zien van de inzichten van de hinayana, mahayana en de eerste vijf tantra’s van de vajrayana. Je kunt het vergelijken met een schitterend geslepen diamant waarvan de andere voertuigen de facetten van de diamant zijn, en dzokchen de schittering en de kleurrijke uitstraling van de diamant zelf. Zonder al die facetten is deze schittering onmogelijk. In de traditie van het boeddhisme was het ongebruikelijk om zomaar aan het diamanten pad te beginnen. In het algemeen begon je met de teksten, inzichten en meditatieoefeningen van de hinayana. Daarna met het lezen van de mahayana teksten en het beoefenen van mededogen. Vervolgens moesten die uitverkorenen monniken die verder mochten studeren weer opnieuw beginnen. Belangrijke teksten van beroemde vajrayana leraren beginnen altijd weer bij de ellende van samsara, de hellen, de vier waarheden, de vijf skandha’s (waaruit het denkbeeldige ik ontstaat), de vier oneindige gevoelens, de zes volmaakte handelingen enzovoort, voordat met de inzichten en oefeningen uit de vajrayana worden uitgelegd.
Uiteindelijk was de toestemming van je leraar vereist om aan het diamanten pad te beginnen. In de praktijk ging dat niet altijd even eerlijk. Jonge tulku’s, die herkend waren als reïncarnaties van gestorven leraren en meestal, maar niet altijd, afkomstig waren uit de rijkere en adellijke families, kregen zonder meer voorrang vanwege hun tulku status. De geselecteerde vajrayana en dzokchen beoefenaren werden dan gewoonlijk naar een veel kleiner klooster gestuurd dat hoger op de berg lag en dat geleid werd door een vajrayana of dzokchen leraar. Ver daarboven lagen dan een aantal meditatiegrotten voor de individuele retraites.
De uiteindelijke training bestond uit een lange tijd van onderricht, rituelen, het uit je hoofd leren van teksten en het doen van eenzame retraites (vaak van drie jaar, drie maanden en drie dagen), soms geheel in het donker. Instructies werden individueel bepaald, afhankelijk van welke leraar en welke stroming je volgde, en werden eveneens op de leerling afgestemd. Niet iedere leerling kwam even gezond uit zo’n lange en eenzame retraite. Sommigen werden echter grote leraren, die hun hele leven onderricht gaven en zelf vele teksten of commentaren schreven. Zo ontstonden in de loop van vijftienhonderd jaar duizenden leraren die honderdduizenden teksten nalieten. De omvang van deze traditie van kennis over het bewustzijn en de samenhang met gewaarzijn, zintuigen, adem, emoties, lichaam en energie is onvoorstelbaar, en in het westen nog steeds grotendeels onbekend.
De dzokchen traditie
Eigenlijk is het nog steeds vrij onduidelijk hoe, waar en wanneer de dzokchen traditie precies is ontstaan. Eerst dachten geleerden dat het een vrij recente stroming was, uit de tiende of elfde eeuw, die alle verhalen over oeroude bronnen en leraren had verzonnen. Toen dat niet waar bleek te zijn, veronderstelden andere geleerden dat het helemaal geen boeddhistische achtergrond had, maar afkomstig was (lees: gejat was) uit de bön, die eveneens een dzokchen traditie bezit. Het probleem is dat veel teksten pas later zijn opgeschreven dan dat ze zijn ontstaan, zowel omdat men veel mondeling overdroeg, als vanwege de geheime aard van deze teksten. In 1907 werd de eerste ontdekking gedaan van een immens grottencomplex in China, de Dunhuang grotten, waarin honderden boeddhistische muurschilderingen, beelden en geschreven documenten werden gevonden. Deze rollen met boeddhistische teksten waren geschreven in het Chinees, Tibetaans, Kothanees, Ouighour en andere talen. De plek was een oase op de zijderoute, versterkt vanwege de overvallen door de Hunnen en gebouwd in de tweede eeuw. Een deel van de teksten – 6500 rollen – is door de Engelsen meegenomen en bevindt zich in het British Museum, een ander deel – 15000 manuscripten – is door de Fransen meegenomen en bevindt zich in de Bibliothèque Nationale, de rest is in het bezit van de Chinezen. Tragisch genoeg is honderd jaar later nog slechts een fractie daarvan door enkele westerse geleerden vrijgegeven en vertaald.
Er kwamen toen vijf dzokchen teksten aan het licht die ooit door Vairocana, één van de geleerden die gelijk met Padmasambhava naar Tibet kwam, in het Tibetaans zijn vertaald en die onloochenbaar in diezelfde periode, de achtste eeuw, zijn opgeschreven. Daardoor bleek dat de geschreven versies van de dzogchen teksten uit de bön traditie beslist niet ouder waren dan de geschreven nyingma teksten, wat de bewering van de bön, dat hun versie van dzokchen nog van ver vóór de Boeddha stamt, redelijk op losse schroeven zet. Inmiddels is wel duidelijk dat de oudste dzokchen tantra’s – over het bewustzijn – al in de tijd van Padmasambhava op schrift bestonden en zeker teruggaan tot de derde eeuw.
Het lijkt er het meest op dat de geschiedschrijving door de nyingma, zoals de biografie van Padmasambhava en de Blauwe Analen waarin de geschiedenis van Tibet beschreven wordt, ondanks alle mystificaties en fantastische wonderen die erin beschreven staan, redelijk kloppen. Hierin wordt Garab Dorje gezien als de eerste dzokchen leraar, en via Manjushrimitra en Shri Singha werden zijn inzichten en meditatieoefeningen overgedragen aan Padmasambhava, Vimalimitra en Pagor Vairocana (de beroemde vertaler). Van daaruit ontstonden verschillende lijnen van overdracht die uiteindelijk door Longchenpa in de veertiende eeuw weer tot één geheel bij elkaar werden gebracht.
Zowel Garab Dorje als Padmasambhava werden geboren in Oddiyana, een oud koninkrijk in de Swat vallei in het huidige Noord-Pakistan. Er zijn daar nog steeds honderden meditatiegrotten, maar van de boeddhistische cultuur is er, behalve enkele rotsgravures, geen spoor over, zeker niet nu de Taliban de laatste overblijfselen heeft vernietigd. Of dzokchen specifiek afkomstig is uit het oorspronkelijke boeddhisme in Oddiyana, of dat het ontstaan is in een nog veel oudere pre-boeddhistische cultuur (wat zou verklaren waarom sommige teksten ook in de bön traditie terug te vinden zijn) is nooit onomstotelijk aangetoond. In essentie is dzokchen volmaakt universeel en aan geen enkele specifieke of religieuze traditie gebonden.
Uitgaande van de inzichten zelf en niet van de teksten (die werden meestal pas later opgeschreven) komt dzokchen op een natuurlijke manier voort uit de eerste twee innerlijke tantra’s van de vajrayana. Dzokchen geeft op de meest scherpe en heldere manier woorden aan het ontwaken of de Bevrijding, niet als doel in de toekomst en niet als intellectueel inzicht, maar als het levende ervaren in het moment zelf. Vanuit dzokchen gezien is de bevrijding niet het resultaat van jarenlange studie en meditatie die zich over meerdere levens uitstrekt, maar is het een puur en totaal aanwezig zijn, de oorspronkelijke kwaliteit van je bewustzijn. In essentie is alles al ontwaakt of bevrijd, en is dat wat verschijnt in zichzelf volmaakt zoals het is. Het enige probleem is dat je dit gewoonlijk niet herkent. De dzokchen teksten en oefeningen zijn de directe ingang tot het zelf herkennen van dit gewaarzijn. Vandaar dat dzokchen het ultieme pad van zelfbevrijding wordt genoemd.
Siebe zegt
In de Pali sutta’s is het hoofddoel dat je je innerlijke diepe driften ziet en begrijpt als wat je blind voortstuwt in een dwangmatig proces van worden. Je kiest daar niet voor. Daar zit een element van onvrijheid. Het zijn de krachten in het onbewuste die ons leven beheersen (anusaya). Dit wordingsproces vindt hier en nu plaats in dit leven en volgens de sutta’s eindigt het niet op het moment van de dood, want de energie is niet zomaar weg.
Zou je bewusteloos sterven, stel, dan heb je natuurlijk geen Ego notie, maar dan nog zijn er die diepere driften en verlangens die voortstuwend werken en zorgen dat er opnieuw een proces van worden is.
De Pali Boeddha leert dan ook niet dat de Ego notie de meest fundamentele oorzaak van continuerend lijden is maar deze driften, de verlangens, de diepe drijfveren.
Er is binnen de Pali sutta’s ook maar 1 maatstaf voor het einde van onwetendheid, dat is, de merkbare volledige ontworteling en dus volledige afwezigheid van zelfs de diepste drijfveren. Onwetendheid is nog niet echt opgeheven als je nog zintuiglijke verlangens hebt, verlangen naar bestaan of niet-bestaan. Zulke verlangen zijn een teken dat onwetendheid nog heersend is.
Henk van van Kalken zegt
Mooie tekst van Robert en Marjan. Ook zeer compleet en met een kritisch oog geschreven. Ik heb verschillende boeken van hun hand en lees deze altijd met veel plezier. Geen idee wie deze gastauteur is, die dit leesbare verhaal geplaatst heeft, maar ik heb deze tekst gekopieerd en in een map met favoriete artikelen gestopt. Dank!
Peter C. Hendriks zegt
Duidelijke en leerzame tekst. Ik vraag me af of deze gastauteur dit onder andere als boek heeft uitgebracht.
Een eenzame zwerver op het Edele Achtvoudige Pad