Deze wordt vaak foutief geïnterpreteerd als zou zij betekenen: ‘De mens heeft geen zelf’ of: ‘De mens heeft geen ziel.
Laten we eens gaan kijken wat Boeddha’s Anatta leer precies inhoudt. Dan zullen we kijken naar de misinterpretaties die ervan in omloop zijn.
In Boeddha’s tweede toespraak na zijn ‘ontwaken’ – in zijn ‘Anatta Lakkhana Sutta’ – zette hij de leer van Anatta, letterlijk: ‘niet-zelf’ uiteen. De taal die Boeddha sprak wordt Pali genoemd, en is op te vatten als een dialect van Sanskriet. In deze leer verklaart Boeddha (zijn naam betekent letterlijk: ‘de Ontwaakte’) dat in geen van de vijf onderdelen waaruit een mens bestaat, er zoiets te vinden is als een absoluut zelf.
Deze vijf onderdelen worden door Boeddha Khandhas genoemd (Sanskriet: Skandhas) en zijn de volgende: 1. Het stoffelijke lichaam 2. Gevoelens 3. Waarnemingen 4. Mentale factoren en 5. Persoonlijk bewustzijn. Verder benadrukte Boeddha dat niet alleen in ons ziel-geest-lichaam systeem er geen absoluut zelf te vinden is, maar dat er in de hele relatieve schepping – in het gehele veranderlijke universum – geen onveranderlijk zelf te vinden is. Dus bij het zien, ervaren of het bedenken van wat dan ook, horen we te beseffen dat dat niet ons zelf is; dat het iets anders is als ons zelf. Niets wat aan verandering onderhevig is, kan volgens Boeddha gelijkgesteld worden aan ons zelf. De wereld der verschijnselen, de hele relatieve werkelijkheid, waarvan onze individualiteit een onderdeel is, wordt daarom per definitie gekenmerkt door anatta: ‘niet zelf’.
In Boeddha’s eigen – beroemde – woorden, zouden we bij alles wat we ervaren moeten bedenken: ‘N’etam mama, n’eso’ham asmi, na me so atta’ – ‘Dit is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf.’ Hiermee wilde hij eens en voor goed duidelijk maken, dat verschijnselen in het relatieve bestaan – inclusief onze gedachten, gevoelens en ziele roerselen – vergankelijk zijn en dus geen vaste, blijvende kern hebben en dat we ons dus er beter niet aan kunnen hechten. Boeddha zei: ‘Daar de verschijnselen geen eigen onveranderlijke, eeuwige aard hebben, beantwoorden ze niet aan onze ware natuur, en daarom zijn zij ook niet onze eindbestemming: Nibbana (Sanskriet: Nirwana). Willen we ooit onze ware natuur bereiken – Nirwana bewustzijn – dan doen we er goed aan om ons nergens aan vast te klampen.
Dit is in het kort wat de Anatta leer inhoudt, niet meer en niet minder. Boeddha’s Anatta leer sluit naadloos aan op het bewustzijn-paradigma van de werkelijkheid, dat in deze serie van 22 inzichten geïntroduceerd wordt. Het hele universum, met al zijn tijdelijke verschijnselen verschilt radicaal van het waarnemende bewustzijn, waarvoor Boeddha een groot aantal specifieke termen hanteerde, zoals Buddha-Dhatu (ontwaakte natuur, ontwaakt principe), Bodhichitta (ontwaakt bewustzijn), Pabhassara Citta (stralend bewustzijn), Dharmadhatu (wijsheid natuur), Nirwanic bewustzijn (Bewustzijn dat vrij van fluctuaties is en daarom de werkelijkheid ziet zoals die is), Alaya-vijnana (allesomvattend fundamenteel bewustzijn), etc., etc.
Boeddha’s Anatta leer is onderdeel van zijn beroemde Ti Lakkhana leer, de leer van de drie karakteristieken van het relatieve bestaan. Deze drie karakteristieken zijn: Anicca, Dukkha en Anatta. Deze centrale begrippen van Boeddha’s leer staan respectievelijk voor de volgende Inzichten in de werkelijkheid:
- Anicca (Sanskriet: anitya. Letterlijk: niet eeuwig): Alle dingen zijn vergankelijk, het hele universum met alles erop en eraan is ooit ontstaan, en daarom zal het ooit ook weer vergaan. Niets blijft eeuwig bestaan.
- Dukkha (Sanskriet: duhkha. Letterlijk: pijn, moeilijkheid). Aangezien alle dingen vergankelijk zijn, geven ze aanleiding tot leed. Ook doordat ze een eigen ontwikkeling vertonen, kunnen ze ons teleurstellen, doordat ze niet aan onze verwachtingen voldoen. Dit is een bron van pijn, teleurstelling, verdriet.
- Anatta (Sanskriet: anatma. Letterlijk: niet zelf). Alle dingen zijn instabiel, zonder eigen kern, vergankelijk en daarom verschillend van ons ware zelf. De hele werkelijkheid is dus per definitie datgene, dat we zelf niet zijn.
Boeddha liet er geen twijfel over bestaan dat de relatieve werkelijkheid per definitie een soort ingebouwd ‘teleurstellings-mechanisme’ in zich heeft. Daarom raad hij ons aan niet naar relatieve zaken te streven, en ons niet aan vergankelijke dingen te hechten, willen we bevrijd worden van teleurstelling en leed. Boeddha onderwees:
Wanneer we inzien dat alle dingen vergankelijk zijn, en niet onszelf zijn, dan zien we de werkelijkheid zoals die is, en ontwikkelen we ons spontaan naar een bevrijde, ontwaakte en gelukkige bewustzijnstoestand:
Nibbana (Sanskriet: Nirwana).
Volgens Boeddha hoort het bereiken van Nibbana het doel van het leven te zijn; wanneer we ons dáárop richten, worden we van alle soorten lijden bevrijd. De toestand van Nibbana wordt gekenmerkt door niet aflatend geluk, geluk dat onafhankelijk is van alle relatieve dingen.
Gezien vanuit het bewustzijn-paradigma kunnen we de waarheid van deze drie leerstellingen gemakkelijk inzien. De mens als mens is immers relatief. Alleen zijn onpersoonlijke essentie is absoluut: alleen het waarnemende bewustzijn is absoluut; alleen datgene dat de relatieve werkelijkheid überhaupt waarneemt, dat is absoluut. Boeddha, die klaarblijkelijk diep gevestigd was in het transcendente zijn – in het absolute, onpersoonlijke, ontwaakte bewustzijn – zag enerzijds duidelijk in dat de relatieve werkelijkheid zich radicaal onderscheidt van het absolute zijn, dat hij betitelde als het ‘Boeddha principe’ of de ‘Thatha Gatha Garbha’ (de schoot waar alles vandaan komt en waar alles weer naar terugkeert). Anderzijds zag hij duidelijk in dat onze absolute essentie, het universele bewuste zijn, niets persoonlijks heeft.
Boeddha wist uit eigen ervaring dat het universele, eeuwige en abstract zijn volledig verschillend is van ons persoonlijke zelf. En omgekeerd, wist hij dat ons persoonlijke zelf volledig verschillend is van het Boeddha principe, van het ontwaakte bewustzijn. Volgens Boeddha is de uiteindelijke werkelijkheid ‘shunya’: absoluut niets, absoluut leeg. De essentie van de werkelijkheid is geen materie en zelfs geen energie, het is het alomtegenwoordige niets.
Met zijn Anatta leer wilde Boeddha eens en voor goed twee dingen klaar stellen. Ten eerste: De individuele mens met al zijn niveaus (lichaam, geest en ziel) is vergankelijk. Ook onze ziel is een samengesteld systeem – een soort ‘licht-lichaam’ – en is daarom uiteindelijk ook vergankelijk. Ten tweede wilde Boeddha klaar stellen dat omgekeerd, onze ware essentie, onze boeddhanatuur niets persoonlijks heeft.
Eenvoudig samengevat:
Het relatieve bestaan bevat geen absolute essentie, geen wezenskern, geen atma. En onze absolute essentie, ons atma, onze boeddhanatuur is vrij van persoonlijke eigenschappen.
Hiermee bracht Boeddha dus een strikte scheiding aan tussen de wereld der verschijnselen – het hele veranderlijke universum – en de boeddhanatuur – het ontwaakte bewustzijn – dat hij zag als de essentie van alles en iedereen. Boeddha zag ‘de boeddha’ in alles en iedereen; hij beschouwde iedereen als een Boeddha, ook indien men zich niet bewust was van zijn of haar boeddhanatuur.
Hij maakte zijn medemensen erop attent dat de werkelijkheid uit deze radicaal separate niveaus bestaat: de een is absoluut, eeuwig en universeel (Nirwana of boeddhanatuur of ontwaakt bewustzijn, etc.), de ander is relatief en vergankelijk: de wereld der veranderlijke, vergankelijke verschijnselen (Deze benoemde hij conform de vedische leer met de term: Samsara).
Voor alle duidelijkheid wil ik hier benadrukken, dat het dus niet zo is dat Boeddha het bestaan van een universeel en eeuwig bewustzijn ontkende. Het is alleen zo dat hij er andere als de traditionele, vedische namen aan gaf. Boeddha was een soort vernieuwer, eigenlijk een soort rebel. Zoals Luther zich afzette tegen het katholicisme van de middeleeuwen, zo zette Boeddha zich af tegen het Hindoeïsme van zijn tijd. Let wel: Ondanks zijn eigen specifieke jargon komt de essentie van zijn leer volkomen overeen met de essentie van de vedische en de vedantische leer, zoals wijzen en geleerden door de eeuwen heen hebben benadrukt. Dit blijkt ook uit het feit dat binnen het Hindoeïsme Boeddha gezien wordt als een Avatar; de negende van tien incarnaties van Lord Vishnu.
Voor het onpersoonlijke, universele en absolute zijn – de uiteindelijke essentie van alles en iedereen – vinden we in de boeddhistische literatuur veel specifieke termen, zoals Buddha-Dhatu (Boeddhanatuur, Boeddha principe), Bodhichitta (ontwaakt bewustzijn), Pabhassara Citta (stralend bewustzijn), Dharmakaya (lichaam van wijsheid), Dharmadhatu (wijsheid natuur), Shunyata (leegte), Sugatagarbha (schoot waar de Ontwaakte vertoeft), Tatha Gatha Garbha (schoot waar alles vandaan komt en waarnaar alles weer terugkeert), Tathata (zodanigheid, zijn als zodanig), Nirwana (uitgeblazen, vrij van fluctuaties), Nirwanic Bewustzijn (bewustzijn dat vrij van fluctuaties is en daarom de werkelijkheid ziet zoals die is), Alaya-vijnana (allesomvattend fundamenteel bewustzijn), etc.
Wanneer we geestelijk volwassen worden, of zo je wilt ‘spiritueel ontwaken’, in Boeddha’s term ‘Nirwana bereiken’, dan realiseren we ons dat onze individualiteit tot het gebied van de relativiteit behoort en daarmee vergankelijk is. Samenvattend: De uiteindelijke werkelijkheid, door Boeddha onder andere met bovenstaande begrippen aangeduid, is een absoluut, onpersoonlijk veld van bewustzijn. Zodra we dit absolute, abstracte niveau van de werkelijkheid realiseren, dan zien we in dat onze persoonlijkheid, inclusief de meest subtiele lagen die we gewoonlijk ziel noemen, relatieve, tijdelijke fenomenen zijn. Het individuele zelf – het ego – heeft dus inderdaad geen absolute substantie.
So far so good. Maar waar komt dan het misverstand rond de Anatta leer vandaan? Waaruit bestaat het misverstand precies?
Uit het bovenstaande wordt gewoonlijk de scheve conclusie getrokken dat de mens geen zelf heeft … en ook: dat de mens geen ziel heeft … Zelfs door gerenommeerde boeddhisten. Er daarom ook door westerse New Age pioniers en ‘Satsang’ leraren …
Maar uit het feit dat onze individualiteit niet ons zelf is, horen we niet te concluderen dat wij niet ons zelf zijn. En wat de ‘geen ziel’ opvatting betreft: Het begrip Atma (of in Boeddha’s taal Atta) wordt vaak verkeerd vertaald met ziel … en dan wordt het misverstand nog tragischer. Alsof de mens geen ziel zou hebben. En dat terwijl Boeddha wereldwijd bekendheid geniet vanwege zijn inzichten in het natuurlijke proces van zielsverhuizing en reïncarnatie. De verwarring van zelf met ziel heeft te maken met het feit dat men geen onderscheid weet te maken tussen de ziel en het ware zelf. Veel tradities gaan ervan uit dat we de ziel zijn.
Het is zonneklaar dat we niet onze ziel zijn, maar dat we een ziel hebben. Dit onderscheid is velen, in Oost en West, niet helemaal helder. Zowel boeddhisten als Hindoes gooien deze begrippen dikwijls door elkaar. Westerlingen die geïnspireerd worden door boeddhistische ideeën, nemen deze verwarring gewoonlijk over. Men hoort dan beweringen als: de mens heeft geen ziel. Zelfs de huidige Dalai Lama verkondigt en plein public, dat de mens volgens het boeddhisme geen ziel heeft (zie YouTube: Dalai Lama 5 juni 2009 Rai Amsterdam) De werkelijkheid ziet er natuurlijk anders uit:
In ‘Nirwana’ beseffen we dat we onpersoonlijk ontwaakt bewustzijn zijn, en vanuit die bewustzijns toestand zijn we de onpersoonlijke, onveranderlijke en volkomen onthechte waarnemer van het functioneren van ons lichaam, onze geest en onze ziel.
Hoe vanzelfsprekend deze leer ook is in het licht van het bewustzijn paradigma, moeten we toch constateren dat Boeddha’s Anatta leer door de eeuwen heen het object van veel discussies, polemieken en eindeloze misinterpretaties is geweest. Het is dan ook niet moeilijk de verwarring voor te stellen, die oprechte zoekers ten deel valt wanneer hen verteld wordt dat de ziel niet zou bestaan, of dat ze geen zelf zouden hebben. Men heeft bij wijze van spreken net begrepen dat men een ziel heeft, en hoe belangrijk het is om voor de ziel te zorgen, en dan krijgt men te horen dat de ziel niet bestaat. Men heeft bij wijze van spreken net begrepen hoe belangrijk het is om jezelf te zijn in alle omstandigheden, en hoe belangrijk zelfrealisatie wel niet is, en dan krijgt men te horen dat het zelf niet bestaat, en dat het ego een illusie is, en dat het de oorzaak is van alle lijden.
Laten we nog eens onder de loep nemen hoe dit tragische misverstand kon ontstaan. Zoals we boven zagen, onderwees Boeddha dat het persoonlijke zelf, het ik, het individu, de mens als zodanig, geen blijvende, geen absolute, op zichzelf staande substantie is. Alles is vergankelijk, ook de individualiteit. Uit dit simpele, ware gegeven wordt de scheve, onhoudbare conclusie getrokken dat het ik, het individuele zelf slechts een illusie is en dat er in werkelijkheid geen ik, geen ego bestaat. De Anatta leer wordt dus zo begrepen, als zou het ik-gevoel dat elk levend wezen heeft, een illusie zijn. Er is immers ‘geen-zelf’.
Deze vorm van misinterpretatie treffen we bijna overal aan waar zgn. ‘satsangs’ (bijeenkomsten in waarheid) worden gegeven. Daar krijgen oprechte zoekers te horen dat ‘ze niet bestaan’… en dat ‘er niemand is’. ‘Er is geen doener, er is geen denker, er is geen voeler: er zijn alleen handelingen, er zijn gedachten en er zijn gevoelens.’ ‘Er is alleen dat wat er is, en daarin valt helemaal geen keuze te maken, want er is niemand die iets doet.’ Je kunt je voorstellen waarom de meerderheid afstand houdt tot een dergelijk soort onderricht. Mensen echter die naar de ‘Satsang-’leraren blijven luisteren, raken van dit soort beweringen diepgaand verward, en wel meer en meer, naarmate zij dit soort ideeën serieus proberen te nemen. Heel triest, hierin ligt mijns inziens een van de grootste redenen waarom spiritualiteit geen goede naam heeft bij het brede publiek.
De meerderheid der New Age leraren beweert dat het ego, het ik-besef, een illusie is die we ‘los moeten laten’…Volgens deze leraren horen we in te zien dat het ik, het ego, überhaupt niet bestaat.
Vanuit het bewustzijn paradigma weten we echter, dat het ik-besef – aanwezig in elk levend wezen – de reflectie, de weerspiegeling ofwel de manifestatie is van het ik-besef dat aanwezig is in bewustzijn als zodanig.
Bewustzijn is het kosmische ik-besef. Bewustzijn is het zelf van het universum. Bewustzijn is het ware zelf van elk levend wezen. Bewustzijn is van nature bewust van zichzelf en heeft daarom een universeel en kosmisch ik-besef. Ons ik-besef kan dus nooit verloren gaan, hoe ‘verlicht’ of geestelijke volwassen we ook worden, we blijven we ons altijd ik voelen. Het ik is in wezen kosmisch. In de gewone waaktoestand is het ik besef aanwezig, en wordt het geassocieerd met ons lichaam, onze naam en onze functie in de samenleving. Bewustzijn identificeert zichzelf spontaan met wat het ook maar ervaart. Door meditatie leren we de bron van onze gedachten kennen – onze boeddhanatuur, zou Boeddha zeggen – en dan identificeren we ons spontaan daarmee. Ons ik-besef gaat niet verloren als we geestelijk volwassen worden of als we Nirwana bereiken. Alleen de definitie van wie of wat we zijn verandert. In de waaktoestand identificeren we ons met ons lichaam, omdat het lichaam het meest intieme is dat we ervaren. In zelfbewustzijn, in transcendentaal bewustzijn, in Nirwana – de meest eenvoudige toestand van menselijke bewustzijn – identificeren we ons met absoluut, oneindig bewustzijn, omdat dat het meest intieme is dat we dan ervaren. De identificatie – ons ik-besef – verschuift van iets sterfelijks naar iets onsterflijks; van iets persoonlijks naar iets onpersoonlijks. Het Ik-besef blijft… Het gevoel een ego te zijn blijft eeuwig bestaan. Alleen verruimt ons ego zich van begrensdheid naar onbegrensdheid. In kosmisch bewustzijn is ons ego kosmisch geworden.
Wanneer we dus gaan geloven dat ons ego een illusie is en dat het de oorzaak is van al ons lijden, dan gaan we op een heel onnatuurlijke (en onmogelijke) manier proberen ons ego weg te poetsen, weg te redeneren, te ontkennen, of proberen het te doden, of proberen we ‘egoloos’ of ‘zelfloos’ te worden. Dit is een effectief recept voor geestelijke verwarring, verlies van realiteitszin, schijnheiligheid, schizofrenie, borderline en meer van dat soort aandoeningen. We worden gewoonweg onrealistisch, en dat is het laatste wat Boeddha wilde, en dat is het laatste dat elk levend wezen wil. Nirwana, verlichting, ofwel geestelijke volwassenheid, moeten we eens en voor goed begrijpen als synoniemen voor: realistisch zijn; de werkelijkheid zien en begrijpen zoals die is. Geestelijke volwassenheid betekent: Jezelf zijn in alle omstandigheden. Een gezond ego, een sterk ik-besef hebben. Had Boeddha geen sterk ik-besef? Had Jezus geen sterk ik-besef? Had Krishna geen sterk ik-besef? We kunnen alleen maar geestelijk verward worden, als we gaan geloven dat het ik besef een illusie is die we los moeten laten.