Karl Raimund Popper (1902 – 1994) was een in Wenen geboren Britse filosoof. Hij kwam uit een Lutheraans joods gezin. Als een van de belangrijkste wetenschapsfilosofen van de 20ste eeuw is hij bovendien een invloedrijke politiek en sociaal filosoof. Hij studeerde aan de Universiteit van Wenen, waar hij ook promoveerde. In 1937 emigreerde hij naar Nieuw-Zeeland, waar hij lector werd aan het Canterbury University College. In de nacht van 11 op 12 maart 1938 werd Oostenrijk door nazi-Duitsland geannexeerd. In 1946 verhuisde Popper naar Londen om er lector te worden in de logica en de wetenschappelijke methode aan de London School of Economics, waar hij in 1949 een leerstoel kreeg.
Zijn Open Society and Its Enemies (1945), dat hij afrondde in 1943, bestaat uit twee delen: deel I gaat over Plato en deel II over Hegel en Marx.
Wikipedia omschrijft de open samenleving als ‘een samenleving waarvan de wetten, gewoontes en instituties openstaan voor correctie. Dit in tegenstelling tot een gesloten samenleving, gebaseerd op een openbaring of een doctrine die beschermd is tegen weerlegging of discussie. Leden van een open samenleving kunnen openlijk haar instituties en machtsstructuren bekritiseren, zonder bang te hoeven zijn voor represailles. De open samenleving kan op een natuurlijke manier gedijen zonder belemmerd te worden door staatstoezicht. Er is dus geen dominerende tucht van een totalitaire regering en ook niet de starre politieke structuur van het absolutisme. De filosoof Karl Popper gebruikt de term in zijn beroemde werk The Open society and Its Enemies.’
In de inleiding van dit werk schrijft de filosoof dat hij vooral belangstelling had voor de natuurwetenschappelijke methodes, maar sinds jaren ook voor het probleem van de ‘nogal onbevredigende staat van sommige sociale wetenschappen en in het bijzonder van de sociale filosofie. Mijn belangstelling voor dit probleem werd bevorderd door de opkomst van het totalitarisme en door het onvermogen van de verschillende sociale wetenschappen en sociale filosofieën om het begrijpelijk te maken’, zie bladzijde XVIII.
Historicisme
Behoort het wel tot de mogelijkheden van een sociaal wetenschapper om een voorspelling te doen? Popper is ervan overtuigd dat voorspellingen op lange termijn ‘totaal buiten het bereik vallen van de wetenschappelijke methode. De toekomst hangt af van onszelf en wij zijn niet afhankelijk van welke historische noodzakelijkheid dan ook.’ Hij noemt de afhankelijkheid van voorspellingen ‘historicisme’ en schreef hierover zijn studie The Poverty of Historicism. Hij droeg dit op aan ‘the countless men, women and children of all creeds or nations or races who fell victims to the fascist and communist belief in Inexocrable Laws of Historical Destiny.’
Uitverkorenen
De oudste en eenvoudigste vorm van het historicisme is die van het uitverkoren volk. God heeft een volk verkozen als een instrument van Zijn Wil, en dit volk zal de aarde erven. ‘In deze doctrine, wordt de rol van historische ontwikkelingen bepaald door de Wil van God’, zie bladzijde 4. De karaktertrekken ervan worden gedeeld met de twee vormen die Popper in zijn Open society bekritiseert. In de eerste en raciale versie zijn de uitverkorenen een uitverkoren ras. De loop van de geschiedenis wordt bepaald door een rassenstrijd om de heerschappij. In Marx’ historische versie is de uitverkoren klasse het instrument voor de stichting van een klasseloze samenleving en ‘voorbeschikt om de aarde te erven’, zie bladzijde 5.
Wikipedia omschrijft historicisme als ‘de theorie die stelt dat de geschiedenis zich onwrikbaar en onvermijdelijk volgens vaste wetten, die kunnen worden ontdekt, naar een bepaalde eindsituatie beweegt. Het historicisme is dus vaak verbonden met het historisch determinisme of het idee dat er een uiteindelijk (eind)doel in de geschiedenis zit.’ Zie ook de link van het Wikipedia audio artikel.
Verval
In het eerste deel, The Spell of Plato, bekritiseert Popper de opvattingen van de Griekse filosoof en schrijver Plato (ca. 427 v.o.j. – 347 v.o.j.) Plato kwam uit een invloedrijke Atheense familie, maar stond vijandig tegenover de toenmalige democratische staatsvorm van deze stadstaat. Hij is onder andere bekend van de Wetten (Nomoi) en de Staat (Politeia), waaruit Popper veel citeert.
Dirk Verhofstadt schrijft in zijn artikel: ‘Plato sympathiseerde met de rivaal Sparta die zich keerde tegen elke vorm van democratie en opkwam voor tribalisme, traditionalisme en authenticiteit, voor Popper het toonbeeld van de gesloten samenleving.
Op bladzijde 37 van The Spell stelt Popper: ‘Plato teaches that change is evil, and that rest is divine.’ De staat die volgens Plato het meest lijkt op de ‘best state’ is een koninkrijk van de wijste en de meest op god lijkende mannen. De oorspronkelijke staat benaderde de perfectie zo dicht dat het moeilijk is te begrijpen dat het ooit kon veranderen. De oorzaak is interne strijd, een klassenoorlog die ‘gegist door eigenbelang en vooral materieel of economisch eigenbelang, de belangrijkste kracht is van de ‘sociale dynamiek’’, zie bladzijde 40.
De vier ‘mijlpalen in de geschiedenis van historische degeneratie’ en tegelijkertijd ‘de belangrijkste varianten van de bestaande staten’ beschrijft Plato als volgt: het eerste na de perfecte staat volgt de ‘timocratie’: het bewind van de edele die eer en roem nastreeft. De tweede is de ‘oligarchie’ van rijke families. De derde is de ‘democratie’: het bewind van de vrijheid wat wetteloosheid als gevolg heeft. Als laatste is de ‘tirannie de vierde en finale ziekte van de stad.’ Plato kijkt naar de geschiedenis als een geschiedenis van maatschappelijk verval, als een ziekte, en de samenleving is de patiënt. ‘De staatsman zou een arts moeten zijn (en vice versa) – een heler, een redder.’ Zijn historische theorie van maatschappelijk verval is van toepassing op elke stad. De filosoof hield zich eveneens bezig met het ontwikkelen van een systeem van historische periodes, gestuurd door een wet van evolutie.
Plato’s beste staat
In zijn beste staat onderscheidt Plato drie klassen: de heersers (’the rulers’), de wachters (‘the guardians’) en de proleten (‘the working class’). Eigenlijk zijn het er maar twee: de militaire kaste, de bewapende en opgeleide heersers en de onbewapende onopgeleide massa, ook wel omschreven als ‘menselijke schapen’ en ‘menselijk vee’. De heersers zijn geen aparte klasse, maar oude en wijze strijders, die zijn bevorderd tot de positie van heerser. Plato splitst de werkende klasse niet verder op, waarschijnlijk omdat hij daar geen belangstelling voor had. Hij laat zich niet uit over slaven, maar dit wil niet zeggen dat hij voor afschaffing van de slavernij was. Hij minachtte de ‘weekhartige’ Atheense democraten die de afschaffing van slavernij steunden, zie bladzijde 48.
De heersende klasse is de enige met politieke macht, waaronder de macht om de omvang te beperken van het ‘menselijk vee om te voorkomen dat het een probleem wordt’, aldus Popper. Het probleem om de staat te handhaven is het bewaren van de interne eenheid van de heersende klasse. Hoe werd deze eenheid van de heersers bewaard? Door training en andere psychologische beïnvloeding, maar vooral door het wegnemen van economische belangen die verdeeldheid zouden kunnen veroorzaken. Privé-eigendom is afgeschaft, vooral die van kostbare metalen, maar ook vrouwen en kinderen zijn gemeenschappelijk bezit. ‘Geen enkel lid van de heersende klasse moet in staat zijn om zijn kinderen te herkennen, of zijn ouders. De familie moet worden vernietigd of eerder, uitgebreid worden om de hele strijdersklasse te omvatten’, zie bladzijde 48. De bedoeling is dat de heersende klassen gevrijwaard is van economische gevaren. Rijkdom en armoede moesten worden voorkomen.
Popper schrijft verder: ‘Hoe sterker het gevoel dat de overheersten een ander en complete minderwaardig ras zijn, hoe sterker het bewustzijn van eenheid onder de heersers.’ ‘Any meddling or changing over from one class to another’, says Plato, ‘is a great crime against the city and may rightly be denounced as the basest wickedness.’ Plato probeert het klassenonderscheid te rechtvaardigen door de drievoudige claim dat de heersers superieur zijn wat betreft hun ras, hun opleiding en hun waarden. Popper gaat vervolgens in op de ideeën van Plato over ‘de oorsprong, de voortplanting en de scholing van zijn heersende klasse.’ Op bladzijde 55 schrijft hij dat de beste of oudste staat ‘zijn menselijke vee op dezelfde manier behandelt als een geharde en wijze schaapherder zijn schapen; niet te wreed, maar met de geëigende misachting.’
Verhofstadt schrijft samenvattend: ‘Plato zag zichzelf als de koning-filosoof die garant stond voor de ideale stadstaat en zijn gehoor voorhield wat de beste weg was voor hun eigen geluk in de toekomst. In feite pleitte hij voor een terugkeer naar de oertoestand, de ideale staat waarin elke vorm van zelfbeschikking werd onderdrukt… Voor Popper is ‘Plato’s filosofie de meest barbaarse en grondigste aanval op het liberale gedachtegoed uit de hele geschiedenis’ geweest.’
Hoofdstuk 8 van Popper’s boek behandelt het onderwerp van The philosopher king, die de ideale staat moet mogelijk maken. Op bladzijde 162 tot en met bladzijde 165 wijst Popper erop dat Plato deze positie claimde en licht dit vervolgens toe.
Hegel
Verhofstadt schrijft in zijn boekbespreking over Popper’s Open samenleving dat Plato in diens ogen ‘een collaborateur voor de tirannie’ is en een ‘fellow-traveller van de ‘advocaten’ van de gesloten samenleving.’ De Duitse filosoof Wilhelm Hegel (1770-1831) was een van Plato’s volgelingen en de eerste hoffilosoof van Pruisen. Verhofstadt noemt hem ‘een reactionair die de Pruisische monarchie verdedigde en vond dat mensen zich moesten neerleggen bij het feit dat ze allen deel uitmaken van de ‘Absolute Geest’.’
Een belangrijke basisgedachte van Hegels filosofie is ‘dat niet de materie, maar ideeën sturing geven aan de werkelijkheid. Deze ideeën benoemde Hegel in zijn geschriften met verschillende termen, met name het Absolute, de Geest of de Rede,’ schrijft de redactie van Historiek.
Ontbrekende schakel
Op bladzijde 34 van het Tweede Deel (Volume Two: Hegel and Marx) noemt Popper Hegel de “ontbrekende schakel’ tussen Plato en de moderne vorm van het totalitarisme.’ Hij stelt dat veel moderne ‘totalitaristen’ niet beseffen dat veel van hun ideeën te herleiden zijn tot Plato. Ze zijn zich echter wel bewust van hun schuldenlast ten opzichte van Hegel, omdat ze met hem zijn opgevoed. Popper schrijft: ‘Hun is geleerd de staat, de geschiedenis en de natie te aanbidden.’ De staat is alles, de enkeling is niets en dankt alles aan de staat. ‘Dit is de boodschap van Plato, van keizer Friedrich Wilhelm’s Pruisendom en van Hegel.’ Vervolgens haalt Popper Hegel aan: ‘The State is the Divine Idea as it exists on earth. We must therefore worship the State as the manifestation of the Divine on earth. The State is the march of God through the world. The state is the actually existing, realized moral life’, zie bladzijde 35. Net als bij Plato is de staat bij Hegel een organisme. ‘Hegel furnishes it with a concious and thinking essence, its ‘reason’ or ‘Spirit’. This Spirit, whose ‘very essence its activity’, is at the same time the collective Spirit of the Nation that forms the state.’
Geschiedenis
De geschiedenis is volgens Hegel het denkproces van de ‘Absolute Geest’ of de ‘Wereldgeest’ en de manifestatie ervan. ‘It is a kind of huge dialectical syllogism reasoned out as it were by Providence. The syllogism is the plan which Providence follows; and the logical conclusion arrived at is the end Providence pursues – the perfection of the world.’
Hegel noemt drie fases in de geschiedenis. De eerste is het Oosterse despotisme, de tweede de Griekse en Romeinse democratieën en aristocratieën en de derde, de hoogste fase is de ‘Germaanse Monarchie’, een absolute monarchie. Dit is geen toekomstige utopistische monarchie, stelt hij, maar ‘is essentially now, this necessarily implies that the present form of the Spirit contains and surpasses all earlier steps’, zie bladzijde 52.
In de korte geschiedenis van het nationalisme vóór Hegel was deze historische reactie op de invasie van de Duitse landen door het Franse nationale leger van Napoleon revolutionair en liberaal. Popper schetst de ontwikkelingen van dit nationalisme en de wijze waarop Hegel het opnieuw totalitaire kamp in trok ‘waar het behoorde sinds de tijd dat Plato voor het eerst beweerde dat de Grieken zich verhouden tot de barbaren als meesters tot slaven.’ Hegel introduceerde de historische theorie van de natie, die volgens hem wordt verenigd door een ‘Geest’, die handelt in de geschiedenis. ‘De geschiedenis van een natie is de geschiedenis van zijn essentie of ‘Geest’, die zich uit op het ‘Podium van de Geschiedenis’. Popper noemt Hegels historicisme de mest waaraan het moderne totalitarisme zijn snelle groei dankt.
De auteur wijdt vervolgens enkele bladzijden aan Hegels opvattingen over oorlog en citeert: ‘Oorlog beschermt het volk tegen de verloedering die een voortdurende vrede hun zou brengen. De geschiedenis laat fases zien die illustreren hoe succesvol oorlogen interne onrust controleren. Deze door interne onrust verscheurde naties winnen de vrede als het gevolg van een buitenlandse oorlog’, zie bladzijde 73 en 74. Hierbij staat in beschaafde naties moed in dienst van de Staat. Popper citeert verder: ‘Niet persoonlijke moed is van belang; het belangrijke aspect is de persoonlijke onderworpenheid aan het universele.’
Op bladzijde 66 signaleerde Popper al dat de ‘transubstantiatie van het Hegelianisme in het racisme of die van Geest in Bloed niet veel verandert aan de strekking van het Hegelianisme. Het voorziet het alleen van een tintje biologie en van modern evolutionisme.’
Op de laatste bladzijde van het deel van de Open Society over Hegel verwijst de auteur naar Arthur Schopenhauer, tijdgenoot van Hegel. Een eeuw voor Popper zei deze dat Hegel een ‘devastating, or more strictly speaking, a stupefying, one could also say, a pestiferous, influence’ had op de filosofie en de Duitse literatuur. Hij roept iedereen dan ook op deze invloed met kracht te bestrijden, bij iedere gelegenheid die zich voordoet. Het is de plicht van iedereen die in staat is tot zelfstandig oordelen. ‘Want als wij zwijgen, wie zal er dan spreken?’
Marx
Popper prijst Marx (1818 – 1883), maar ondanks zijn verdiensten was hij een valse profeet. Anders dan voor Hegel was bij hem de sleutel tot de geschiedenis de ontwikkeling van de verhouding van de mens tot zijn materiële wereld en niet zijn spirituele leven. Het historicisme van Marx is economisch en ondanks zijn kritiek gaat Popper’s sympathie in het conflict tussen idealisme en materialisme uit naar Marx.
Marx deed een oprechte poging om rationele methodes toe te passen op de meeste dringende problemen van het maatschappelijk leven en hij had een ‘brandend verlangen’ om de onderdrukten te helpen. ‘Iemand kan geen recht doen aan Marx zonder zijn oprechtheid te erkennen’, aldus Popper. Zijn missie was het socialisme te bevrijden van zijn sentimentele, moralistische en visionaire achtergrond om het te grondvesten op wetenschap. Dit wetenschappelijk socialisme moest uitgaan van ‘a study of historical causes and historical effects, and finally upon the prophecy of its own advent.’ Het betreft een zuiver historische theorie, ‘die zich richt op de toekomstige loop van de economische en machtspolitieke ontwikkelingen en speciaal van revoluties.’ Zoals Lenin snel zou merken was het Marxisme niet in staat om hem te helpen bij praktische economische aangelegenheden, zie bladzijde 91.
Marx spreekt bijvoorbeeld soms over hebzucht en het motief van winst maken, maar nooit als verklaring van de geschiedenis. Hij legde volgens de auteur deze verschijnselen uit als de corrumperende invloed van het maatschappelijke systeem. ‘Hij zag in verschijnselen als oorlog, depressie, werkeloosheid en honger te midden van overvloed, niet het gevolg zijn van een doortrapte samenzwering van het ‘grote bedrijfsleven’ en ‘imperialistische oorlogshitsers’, maar de ongewenste gevolgen van acties van actoren die gevangen zitten in het netwerk van het sociale systeem’, zie bladzijde 111. Hij zag menselijke actoren, ook de belangrijkste, als ‘puppets, irresistably pulled by economic wires – by historical forces over which they have no control.’ Hoe waardevol de ‘materialistische interpretatie van de geschiedenis’ ook is, we moeten deze volgens Popper zien als niet meer dan een zeer waardevolle suggestie om zaken te beschouwen in relatie tot hun economische achtergrond, zie bladzijde 120.
Klassenstrijd
‘Alle geschiedenis is een geschiedenis van klassenstrijd’ neemt een belangrijke plaats in van alle uitspraken van Marx en Engels over het ‘historisch materialisme’. Niet oorlogen tussen staten bepaalt het lot van mensen, maar de oorlog tussen de klassen. Marx geeft aan dat we slechts in zoverre vrij kunnen zijn als we ons kunnen vrijmaken van het arbeidsproces. Dit kan alleen als anderen het vuile werk voor ons opknappen. ‘We kunnen alleen maar een grotere mate van vrijheid kopen ten koste van het tot slaaf maken van andere mensen; de heersende klasse verwerft vrijheid ten koste van de onderdrukte klasse, de slaven’, schrijft Popper op bladzijde 123. Hiervoor betaalt de heersende klasse echter een prijs, omdat het niet kan ontsnappen aan de band met de onderdrukten. Onderdrukkers en onderdrukten zitten gevangen in een net en zijn gedwongen elkaar te bestrijden. Dit net is wat het Marxisme de economische structuur van de samenleving noemt, het maatschappelijk systeem. Hoewel het een logica van zichzelf heeft, opereert het maatschappelijke systeem blind en niet met rede (‘reasonability’). Zij die in deze machinerie gevangen zitten, zijn er in het algemeen ook blind voor, of meestal blind. Volgens Marx bepaalt het maatschappelijk systeem de kapitalist of bourgeois, net als het proletariaat.
De uitspraak van Marx over de rol van de klassenstrijd is zeer waardevol als suggestie om te kijken naar de strijd van de klassen in de machtspolitiek en bij andere ontwikkelingen. Echter, ook binnen de heersende en onderdrukte klasse speelden onenigheid en belangentegenstellingen een grote rol, waardoor volgens de auteur Marx’ klassentheorie beschouwd moet worden als een gevaarlijke oversimplificatie.
Marx’ voorspelling
De snelheid van de veranderingen van de materiële productievoorwaarden in het kapitalisme en de gevolgen voor de samenleving waren in de tijd van Marx groter dan ooit tevoren. Het kapitalisme veranderde hierdoor zichzelf en dat veroorzaakte een nieuwe periode in de menselijke geschiedenis.
De drie stappen in de Marx’ redenering zijn:
Stap 1. Hij analyseert de methode van de kapitalistische productie en ziet een productiviteitsgroei, verbonden met technische ontwikkeling en accumulatie van productiemiddelen bij de leidende klasse. Dit leidt tot een toename van hun rijkdom en toename van de armoede van de arbeiders.
Stap 2. Uit het voorgaande trekt hij twee conclusies. Alle klassen verdwijnen of worden onbelangrijk op een kleine heersende klasse en een grote uitgebuite werkende klasse na. De spanning tussen deze twee klassen groeit en leidt tot een revolutie.
Stap 3. Na de overwinning van de arbeiders op de bourgeoisie blijft er maar een klasse over. Er is een klasseloze samenleving ontstaan zonder uitbuiting: het socialisme.
Hierbij plaatst Popper enkele kanttekeningen. Hij denkt onder andere niet dat de overwinning van de arbeiders onvermijdelijk leidt tot een klasseloze samenleving, maar hij is geen profeet. Iedere latente belangentegenstelling binnen de solidaire arbeidersklasse kan echter zorgen voor een nieuwe klassenstrijd. Ook is het niet vanzelfsprekend dat met het verdwijnen van de bourgeoisie de uitbuiting verdwijnt, omdat groepen arbeiders privileges kunnen verwerven, die kunnen leiden tot de uitbuiting van minder fortuinlijke arbeiders. De meest waarschijnlijke ontwikkeling is volgens hem dat de voormalige revolutionaire leiders en hun staf, die de machtsstrijd en de zuiveringen erna hebben overleefd, de nieuwe heersende klasse wordt. Deze nieuwe aristocratie of bureaucratie zal dit willen verbergen door vast te houden aan de revolutionaire retoriek en de ideologieën door gebruik te maken van de revolutionaire gevoelens in plaats van hun tegenstander te vernietigen.
Op bladzijde 155 wijst Popper op het historisch gegeven dat het socialisme niet de enige opvolger is van het ‘ongebreidelde kapitalisme’. Overal greep de georganiseerde politiek economisch in om het te beteugelen. Die interventie nam verschillende vormen aan, zoals de Russische variant, de fascistische totalitaire vorm en de ingrepen in Engeland, in de Verenigde Staten en in de ‘kleinere democratieën’ geleid door Zweden.’
De sociale revolutie
Afhankelijk van de uitleg van de sociale revolutie zijn er twee hoofdgroepen Marxisten, de radicale vleugel en de gematigde vleugel. Dit zijn respectievelijk de communistische en de sociaaldemocratische partijen. Popper meent dat alle Marxisten het eens zijn met de opvatting dat gewelddadige revoluties alleen zijn gerechtvaardigd als ze gericht zijn tegen een tirannie. Hierna beginnen de meningen van de twee vleugels uiteenlopen, zie bladzijde 168.
De radicalen stellen dat iedere klassenheerschappij een dictatuur is. Een echte democratie is alleen mogelijk door de vestiging van een klasseloze samenleving. De gematigden zijn het hiermee niet eens, omdat zij menen dat tot op zekere hoogte democratie mogelijk is onder kapitalisme. Hierdoor kan de sociale revolutie plaatsvinden op een vreedzame manier en via de geleidelijke weg. Echter, zij geven toe dat dit onzeker is. Als de bourgeoisie zijn toevlucht neemt tot geweld en de arbeiders dreigen verslagen te worden op het democratische slagveld, is vergelding gerechtvaardigd om hun heerschappij te vestigen met geweld. Beide vleugels claimen het ware Marxisme van Marx en beide hebben daarin gelijk, omdat zijn standpunt dubbelzinnig is. Marx begon radicaal, maar nam later een gematigder positie in, aldus de auteur.
De dubbelzinnige houding van de gematigden ten opzichte van geweld en de machtspolitiek is zeer belangrijk. Het is Engels die dit ontwikkelde op basis van Marx’ meer gematigde standpunt. Het is een tactische doctrine geworden met grote invloed. De gematigde doctrine die hierboven is beschreven, wijkt af van het originele Marxistische standpunt dat revolutie het gevolg is van de druk van het kapitalisme op de arbeiders. Niet van de druk van de succesvolle arbeidersbeweging op de kapitalisten. De invloed van destijds actuele sociale ontwikkelingen was dat ze uitdraaiden op vermindering van de armoede in plaats van een toename. Engels’ nieuwe doctrine laat bovendien het revolutionaire, of beter contra-revolutionaire initiatief over aan de bourgeoisie. Popper noemt dit tactisch absurd en het is gedoemd te mislukken, zie bladzijde 175.
‘In werkelijkheid is de staat niet meer’, zegt Engels, ‘dan een onderdrukkingsmachine van de ene klasse door een ander en dit geldt niet minder voor een democratische republiek dan voor een monarchie.’ Volgens Popper leidt dit ertoe dat alle tekortkomingen de democratie wordt aangewreven, in plaats van de democraten. Engels’ standpunt leert de onderdrukten dat de staat niet de hunne is, maar het eigendom van de heersers. Hij leert hun dat er slechts een manier is om zaken te verbeteren, het grijpen van de totale macht. Hierbij vergeet hij volgens Popper ‘the really important thing about democracy, that it checks and balances power.’ Een dergelijke politiek komt neer op het uitvoeren van het werk van de vijanden van de open samenleving. Er bestaat geen enkele twijfel over dat de dubbelzinnigheid fascistische groepen in de kaart speelde, die de democratie wilden vernietigen. Op bladzijde 180 schrijft hij in een lang citaat: ‘Het feit is dat de Marxisten de theorie van de klassenoorlog onderwezen aan de arbeiders, maar de praktijk ervan overliet aan de reactionaire ‘diehards’ van de bourgeoisie. Marx preekte oorlog. Zijn tegenstanders luisterden aandachtig; toen begonnen ze te praten over vrede en beschuldigden de arbeiders van oorlogszucht; deze beschuldiging konden de Marxisten niet ontkennen, omdat klassenoorlog hun slogan was. En de fascisten handelden.’
Opmerkingen
Popper betoogt dat het historicisme rationeel onhoudbaar is. In het voorwoord uit 1957 van zijn Poverty onderbouwt hij zijn argument hiervoor expliciet door middel van vijf uitspraken. Als we denken dat de geschiedenis vooruitgang zal brengen dan vergissen we ons dus, schrijft hij. De geschiedenis kan dit niet, individuele mensen kunnen dit wel door bijvoorbeeld onze democratische instituties te beschermen en te versterken waarvan onze vrijheid en daarmee de vooruitgang ervan afhangen. Op bladzijde 309 schrijft Popper: ‘We doen dit des te beter als we er volledig bewust van worden dat de vooruitgang aan ons is, met onze waakzaamheid, met onze inzet, met helderheid over onze doelen en met realisme over de keuze daarvan. In plaats van de profeet uit te hangen moeten we de makers worden van onze lotsbestemming.’
Dirk Verhofstadt voegde in 2007 aan Popper’s woorden een waarschuwing toe. ‘De open samenleving lijkt vandaag een evidentie, maar dat klopt niet. Overal zien we weer tendensen om de vrijheid aan banden te leggen.’ Hij noemde bijvoorbeeld extreemrechtse partijen en neoliberale marktfundamentalisten, maar in 2021 is de lijst wat langer en het gezelschap bonter. Het kabaal is luider en het optreden theatraler. Deze tijd heeft een Popper en een Arendt nodig. Ze zijn er, maar wie?
Bronnen
Popper, K. The Open Society and Its Enemies. Routledge Classics, London and New York, 2002;
Popper, K. The Poverty of Historicism. Routledge Classics, London and New York, 2013;
Verhofstadt, D. De open samenleving en haar vijanden – Karl Popper;
Plato: bedenker van de ideeënleer. ISgeschiedenis
Redactie. Georg Hegel (1770-1831) – Invloedrijk geschiedsfilosoof. Historiek, oktober 2020
Popper – Durf te denken. Human, november 2011
https://www.youtube.com/watch?v=FbzvtINbxhY
Karl Marx – Durf te denken, Human, juli 2013
https://www.youtube.com/watch?v=tmQHaT777lM
The Poverty of Historicism/Wikipedia audio article, november 2018
https://www.youtube.com/watch?v=PcYsxVAtOvE
G.J. Smeets zegt
“Deze tijd heeft een Popper en een Arendt nodig. Ze zijn er, maar wie?”
Kees, keus te over in de intellectuele supermarkt anno 2021.
kees moerbeek zegt
Als ik een halfje volkoren nodig heb, een liter magere melk of toiletpapier, ga ik naar de supermarkt op de hoek. Ze hoeven geen intellectuelen te zijn. De kritiek van Popper en Arendt serieus nemend en de huidige kritiek op de politiek, vraag ik me af waar je reactie op slaat, G.J. Niemand heeft een pasklaar antwoord, maar vragen stellen en iets van een antwoord verwachten, is dat teveel? Overigens ben ik geen zwartkijker :-)
G.J. Smeets zegt
Kees,
Popper en Arendt wisten het ook niet maar kwamen daar niet voor uit. Hetzelfde geldt voor de intellectuelen anno 2921 in Afrika, India, Zuid-Amerika en andere niet-Europese denkers.
Als je een antwoord op je vraag wilt wilt kun je overal ter wereld terecht en het is maar net aan wie je je vraag stelt.
Ikzelf heb geen antwoord anders dan mijn keuze in het kieshokje: partij voor de dieren.
kees moerbeek zegt
Niemand weet het maar wil het niet toegeven enzovoorts. Toe nou, is dit alles? Er is meer!
G.J. Smeets zegt
Inderdaad, Kees, er is meer: Meer Van Hetzelfde. 😎