Soms krijg je een boek in handen waarvan je denkt: Waarom heb ik dat nog niet eerder gelezen? Dit overkwam mij een paar weken geleden toen ik het boek onder ogen kreeg van Richard Shankman, getiteld The experience of samɑ̄dhi.
Het boek bestaat uit 2 delen. In het 1e deel onderzoekt de schrijver wat er allemaal is geschreven over samādhi in de vroege boeddhistische traditie. In het 2e deel biedt hij de lezer een serie vraaggesprekken met in de Verenigde Staten bekende meditatieleraren, waarin zij hun visie over het beoefenen van samādhi geven.
De Pali Canon
Shankman begint met de beschrijving in de Pali Canon van het moment dat de Boeddha zijn verlossing ervoer. De Boeddha verzonk in de 1e jhāna, vervolgens in de 2e, de 3e en de 4e. Toen voelde hij dat zijn geest was gezuiverd. Hij overdacht het proces van wedergeboorte en begreep dat hij daar vrij van geworden was. Deze beschrijving geeft volgens Shankman aan dat het proces van verzonkenheid een belangrijke rol speelt bij de verlossingsweg.
Na de dood van de Boeddha ontstond er veel discussie en twijfel over wat nu precies jhāna is. Aan deze discussies is nog steeds geen einde gekomen. Het begint al met de vaststelling dat het begrip samādhi ook al voor het boeddhisme bestond en nog steeds ook in andere kringen met een andere betekenis wordt gebruikt. Het betekent in het boeddhisme meestal zoiets als concentratie of verzonkenheid. Shankman omschrijft het als “een geest die kalm en stabiel is en die niet wordt afgeleid” (a mind that is calm and settled without distraction). Er zijn verschillende meningen over hoe diep je verzonkenheid moet zijn. Moet je niet verder gaan dan voorverzonkenheid (acces concentration), of moet je de vier jhāna’s helemaal doorlopen? De leraren de methode van het inzicht of vipassana voorop stellen neigen tot het eerste, anderen vinden echter dat een diepe verzonkenheid onmisbaar is voor fundamenteel inzicht.
Shankman wijst erop dat het onderricht van de Boeddha zich aanpaste aan het publiek en dat er misschien niet zoiets is als een enkele onfeilbare methode waar iedereen zich aan moet houden. Uiteindelijk heeft de Boeddha ook beklemtoond dat iedereen van zijn eigen ervaring moet leren. Deze flexibiliteit is in de latere commentaren verloren gegaan. Volgens mij heeft de competitie tussen verschillende stromingen hier een belangrijke rol bij gespeeld.
Meditatie
De schrijver onderscheidt drie soorten meditatie in de Pali Canon. Er zijn methoden die bedoeld zijn om je tot rust te brengen, methoden om je tot inzicht te brengen en methoden welke beide tegelijk stimuleren. Het is volgens hem niet nodig om je bij een enkele methode of soort te houden, je kunt wisselen al naar gelang je behoefte.
Nadat de Boeddha was overleden, hebben zijn leerlingen geprobeerd de leer vast te leggen door zijn uitspraken uit het hoofd te leren en te analyseren. Dit laatste gaf aanleiding tot het ontstaan van commentaren en van de systematisering die de abhidhamma, de overkoepelende leer, werd genoemd. Negenhonderd jaar na het overlijden van de Boeddha schreef de monnik Boeddhagosha een belangrijke samenvatting van de leer, de Vishoeddhimagga, het Zuiveringspad.
Wat is dan die samādhi, die enkelvoudige gerichtheid van de aandacht zonder afleiding? Sommigen menen dat de geest dan helemaal vrij moet zijn van denkbewegingen, anderen houden vol dat er wel gedachten rondspelen, maar dat je het meditatieonderwerp nooit uit het oog verliest. Bovendien worden er verschillende voordelen van verzonkenheid genoemd. Je voelt je er erg prettig bij en het is gezond, je kunt een heldere geest krijgen door ervaring van een innerlijk licht, je begrijpt de aard van de werkelijkheid (de drie kenmerken: vergankelijkheid, anonimiteit en onbevredigendheid) en je raakt alle gehechtheid aan de wereld kwijt, zodat je verlost wordt van de dwang van het bestaan. De verzonkenheid van de vier jhāna’s vormen daarbij het middel om de drie laatstgenoemde resultaten te verkrijgen.
Oppassen
Door de vervoering (rapture) en de verrukking die je in de 1e jhāna ervaart, neemt je behoefte aan wereldse genoegens af. Hier zit tegelijk het gevaar dat je je eraan gaat hechten en daardoor vast blijft zitten. Er is daarnaast ook nog het gevaar dat je jezelf bijzonder gaat vinden, omdat je zo lekker rustig zit. Daardoor trek je jezelf juist weer dieper de wereld in waar je juist afstand van moet nemen.
De Boeddha heeft het daarom over sammā samādhi, de juiste verzonkenheid. Deze is een onverdeelde aandacht die is aangevuld met satipattana, oplettendheid of opmerkzaamheid. Shankman benadrukt dat de gevaren van jhāna voor de Boeddha geen reden waren om deze af te raden. De juiste verzonkenheid laat je de dingen zien zoals ze zijn, namelijk niet meer dan verschijnselen. Shankman laat ook zien dat de jhāna’s inbegrepen zijn in de zeven verlossingsfactoren (sambojjhanga’s) en de vijf obstakels (gehechtheid aan aangename zintuiglijke prikkels, kwaadwilligheid, luiheid, rusteloosheid en twijfel).
Volgens Shankman wordt de beoefening van ademhalingsmeditatie in de Canon in vier stappen onderverdeeld. Eerst gaat de aandacht naar de adem op zich, dan naar de adem als verschijnsel, dan naar het ademende lichaam, dat ten slotte verstild wordt (zie Majjhima Nikāya 44.14, Saṁyutta Nikāya 41.6). Een ander fragment in de Majjhima Nikāya (125.22-25) raadt aan om het lichaam als lichaam, de gevoelens als gevoelens, de gedachten als gedachten en de verschijnselen (dhamma’s) als verschijnselen te ervaren of beschouwen. Het gaat er dus om je van deze zaken bewust te zijn en ze daarbij tegelijk los te laten. Dit komt terug in de Ānāpānasati soetta waar de instructie in vier viertallen wordt aangeboden. Eerst merk je de korte adem op als kort, dan de lange adem als lang, vervolgens het lichaam als lichaam en ten slotte verstil je de lichaamservaring door je je er loslatend van bewust te zijn. Het tweede viertal bestaat uit het bewust ervaren van vervoering, van verrukking, van mentale verschijnselen en het verstillen ervan. Het derde viertal is het ervaren van de geest, het verblijden ervan, het concentreren ervan en het verlossen. Het laatste bestaat uit het overdenken van vergankelijkheid van de werkelijkheid, van onthechtheid, van het opgehouden zijn en van het loslaten ervan.
Shankman geeft vervolgens een uitgebreide beschrijving van de plaatsen in de Canon waarin de jhāna’s en de vormloze staten worden uitgelegd en beschreven. Hierbij worden vele onduidelijkheden opgeklaard, alhoewel ze natuurlijk niet uit het hoofd moeten worden geleerd, maar in de ervaring ervan zelf moeten worden herkend.
Vishoeddhimagga
De Vishoeddhimagga heeft een hele grote invloed uitgeoefend op de manier waarop de boeddhistische verlossingsweg werd opgevat. Vooral de zogenaamde Birmese methode van Mahasi Sayadaw is hierop gebaseerd. Volgens Boeddhagosha bestaat de verlossingsweg uit zeven stappen van zuivering: van deugden, van de geest, van zienswijze, van het overwinnen van twijfel, van onderscheidingsvermogen en van inzicht. De Vishoeddhimagga is volgens Shankman erg duidelijk, gedetailleerd en praktisch. Ik verdenk zelf Boeddhagosha ervan een beetje naar het Aspergersyndroom te neigen.
Het boek maakt een strikte scheiding tussen meditatie van het verstillen, shamata en inzichtsmeditatie, vipassana. De laatste maakt gebruik van momenten van verzonkenheid, waarin even de staat van voorverzonkenheid wordt bereikt. Inzicht kan volgens het boek niet tijdens een jhāna worden bereikt, omdat de geest dan onbeweeglijk is. De staat van verzonkenheid toont zich door de drie tekens van verzonkenheid (nimittas). Eerst wordt het meditatieobject onbeweeglijk, dan komt er een beeld van het object in de vorm van een kleur of licht en ten slotte wordt dit stabiel en duidelijk.
Wat wel opvalt is dat hier de meditatie op de kasina’s, de visuele symbolen van de vijf elementen vrij uitgebreid worden beschreven terwijl ze in de Pali Canon nauwelijks voorkomen. Shankman geeft verder een nauwkeurige samenvatting van het deel van de Vishoeddhimagga dat over de jhāna’s gaat, compleet met tabellen.
Het is duidelijk dat er verschillende opvattingen zijn over verzonkenheid. De Pali Canon is niet overal even duidelijk, misschien omdat sommige details werden overgelaten aan de persoonlijke instructie. Het is ook waarschijnlijk dat sommige passages er later zijn ingevoegd, omdat men dat nodig vond. Er is bijvoorbeeld onenigheid over de vraag of je je tijdens een jhāna nog wel van je lichaam bewust bent. Dit is ook het geval met de vraag of er tijdens een jhāna nog gedachten op de achtergrond zijn. Het is bovendien niet zeker of de weg van inzicht en die van verzonkenheid wel zo van elkaar zijn te scheiden, zoals de Boeddhagosha beweert. Shankman bespreekt deze problemen met veel verwijzingen naar de woorden van de Boeddha. Hij geeft ook een duidelijk overzicht van de verschillen tussen de Pali Canon en de Vishoeddhimagga.
De praktijk
Na al die verschillen in de teksten is het goed om ook de ervaring erbij te betrekken. Shankman ondervraagt Jack Kornfield, Ajaan Thănissaro, Sharon Salzberg, Bhante Gunaratana, Christine Feldman, Leigh Brasington, Ajahn Brahmavam̥so en Pa Auk Sayadaw.
Over het algemeen zijn de ondervraagden het met elkaar eens dat de Vishoedhimagga een andere methode presenteert dan de Pali Canon. De Abhidhamma wijkt volgens de meesten al behoorlijk af van de soetta’s en de Vishoeddhimaga gaat daarin nog een stapje verder. Er wordt daar sterker de nadruk gelegd op de staat van jhāna dat daar bovendien echt diepe verzonkenheid is gaan betekenen. De scheiding tussen een weg van alleen inzicht en alleen verzonkenheid is bovendien nergens in de Pali Canon te vinden. De door Boeddhagosha aanbevolen meditatie op kasina’s (symbolen van de vijf elementen) wordt alleen een enkele keer terloops in de soetta’s genoemd. In de Pali Canon betekent jhāna trouwens nog gewoon meditatie.
Alle meditatieleraren betonen zich flexibel in hun aanpak. Ze passen hun adviezen en onderricht aan aan de behoeften van de leerlingen en aan de situatie. Elke vorm van een dogmatische handleiding wordt afgewezen, want het gaat om de resultaten deze kunnen op verschillende manieren worden behaald.
De Pali Canon laat daarnaast op sommige punten ruimte voor verschillende interpretaties. Zo is er verschil van mening over de vraag of de vier viertallen in de Ānāpānasati soetta vier aparte methodes zijn of achter elkaar moeten worden beoefend. Sommigen zijn ook niet gelukkig met de standaardvertalingen van sommige woorden. Zo spreekt Ajahn Brahmavam̥so liever van “aandachtige stilte” dan van “samādhi”.
Het boek bevat al met al een schat van nuttige informatie voor de praktiserende boeddhist. Het geeft ook een goed inzicht in de staat van het huidige boeddhistische onderricht over het vroege boeddhisme. Overigens worden de verschillen tussen het vroege boeddhisme en de latere stromingen in het algemeen schromelijk overdreven. Shankman schrijft duidelijk en goed leesbaar, en de vraaggesprekken vormen een welkome aanvulling op de uitleg van de teksten. Het boek zou in geen enkele bibliotheek van een praktiserend boeddhist mogen ontbreken.
Siebe zegt
AN4.170 zegt het zo:
-kalmte geeft geboorte aan het Pad in ons, we cultiveren dat, maken er werk van. Zo worden de ketens opgegeven en de onderliggende neigingen geelimineerd.
-inzicht geeft geboorte aan het Pad in ons, we cultiveren dat, maken er werk van. Zo worden de ketens opgegeven en de onderliggende neigingen geëlimineerd.
-kalmte en inzicht geven samen geboorte aan het Pad in ons, we cultiveren dat, maken er werk van. Zo worden de ketens opgegeven en de onderliggende neigingen geëlimineerd.
-gegrepen door rusteloosheid, maar op een dag ontstaat innerlijke stilte, eenheid, concentratie, het Pad wordt geboren in ons, we cultiveren dat, maken er werk van. Zo worden de ketens opgegeven en de onderliggende neigingen geëlimineerd.