De Duitse filosoof Walter Benjamin (15 juli 1892— 26 september 1940) heeft met de formulering van de titel van zijn boekje Het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid uit 1936, de mensheid met een eeuwigdurende vraag opgezadeld. Uniek, maar de kritische lezer herkent in de formulering ervan – zoals deze dus – er een eeuwenoud filosofisch vraagstuk in. De formulering is knap en uitdagend, maar het gaat ook over iets voor de hand ligggends: de mens wil in zijn toekomst kijken, maar de kritische filosofie laat zien dat dit niet kan, althans niet zonder meer. Een waardeloos vraagstuk dus? Helemaal niet, het gaat om urgente kwesties, die steeds weer terug blijken te keren. Wel in steeds wisselende vormen.
De bekendste vorm hiervan is de vraag naar de waarheid of onwaarheid van religieuze uitspraken. Bestaat god of meer goden tegelijk of is het een antwoord van niets, hooguit van het ongerijmde? Sinds de opkomst van de kritische filosofie in verschillende gedaanten, van Spinoza, Kant Hegel, Marx en anderen, overheerst het idee dat de mens niet in staat is een betrouwbaar antwoord op dat soort grote vragen te geven. Sommige filosofen, denk aan Marx of Feuerbach, gaan een stap verder en vinden dat je onbeantwoorde theoretische vragen het beste maar kunt ‘bestrijden’, omdat deze ook een correct antwoord op praktische vragen bemoeilijken.
Maar verbod of niet, van achter de wel gegeven antwoorden, hoe gebrekkig vaak ook, floepen in allerlei situaties weer afgeleide vragen en mogelijke antwoorden tevoorschijn. En die blijken vaak een heel concrete, actuele en praktische betekenis te kunnen hebben. Immers, de mens is een creatief wezen en als hij bijvoorbeeld niet meer gelooft in een godheid die actief ingrijpt kun je precies even sterk geloven in onbekende krachten die dat wel doen. Daarmee blijkt dat eigenlijk alles wat misschien geloofd wordt, aangenomen kan worden en bruikbaar kan zijn in praktische situaties.
Dan is de filosofie niet zonder betekenis. Want je kunt lang nadenken over vrij nutteloze dingen, maar net zo goed of zelfs beter over nuttige dingen. Dan kom je bovendien terecht op vlak van de maatschappelijke betekenissen, zoals bijvoorbeeld oorlog en vrede, en zo op het vlak van bewapening in het algemeen. Het is weliswaar een hele sprong van religie naar maatschappelijk handelen, maar wel beschouwd bestaan die verbanden wél. Hoe vaak wordt een oorlog niet als heilig en onvermijdelijk opgediend?
Onverdraaglijke vooruitgang. Kun je vooruitgang tegenhouden? Misschien kun je bepaalde aspecten ervan goed tegenhouden, maar andere juist niet. En dat blijkt in de praktijk uiterst belangrijk. Je kunt namelijk doen wat in de wetenschap permanent gebeurt: vooraf afwegen wat kansrijke en wat op termijn nog meer kansrijke mogelijkheden zijn. Dat is wat Benjamin (o.m.) doet in zijn korte boekje. Kort, maar scherp vraagt hij zich af welke wereld hebben we op termijn nog wanneer ‘alles’ reproduceerbaar. Reproductie? Gaat het om de kunst en de smaak? Ja zeker, maar het thema is veel breder, al was dat in Benjamins tijd nog niet zo zichtbaar als vandaag de dag.
In feite spelen vragen als die van de filosofie ten tijde van Benjamin ook vandaag nog, en ze zullen gesteld blijven worden. Want het gaat feitelijk om de vraag naar de toekomst. En wat je daarvan kunt kennen. Je kunt de vraag stellen over bewapening bijvoorbeeld. Dan blijken dergelijke vragen heel praktisch. Zo werd aan het eind van de Tweede Wereldoorlog gespeculeerd of de ene partij of eerder de andere in het bezit zou zijn van een Superwapen. Alleen de speculatie al hoorde bij die oorlogsvoering en dreiging. En als we naar de geschiedenis kijken kun je ook in vroegere tijden dergelijke communicatie strijd aanwijzen. Communicatie van Haantje de Voorste. Vooruitgang, grote verandering kan men vaak slechts verdragen door zelf – als spiegelbeeld, als kopie? – ongeveer hetzelfde gaan doen. Of zeggen dat dit gaat gebeuren. Een kopie, is dat vaak geen negatieve energie? Maar die wordt daarmee niet minder als urgent benoemd. In dat opzicht toont de wereld zich als eenheid. Van productiviteit en herhaling. Bij beide zijn dwang en macht, negatieve acties vaak aan de orde.
Het gaat om de praktijk, ook al toont de filosofie zich in haar onzichtbare jasje. Veranderingen, vooruitgang, wetenschap in actie, ze vertonen zich lang niet altijd concreet, eerlijk, humaan. Daardoor zijn ze des te meer onverdraaglijk. Dat te beseffen kan een basis vormen zijn, om de kennisontwikkeling de betere plek te geven, die zij verdient. Dat is niet onder de grond, maar erboven, niet stiekem, maar in balans. De oorlogen van de laatste jaren en de groeiende geopolitieke dreiging, tonen aan dat de kant van de onverdraagzaamheid erbij hoort. Dat althans haar bestaan erkend wordt. En geanalyseerd en actief maar vreedzaam bestreden moet worden. Ze geven veel stof tot denken. Denken, dát is inderdaad broodnodig.