Reizende door Tibet viel mij op dat op ieder huis een rode vlag met vijf gele sterren wappert. Ook op de top van de Potala, het voormalig paleis van de Dalai Lama, hangt de grote rode vlag. Het is de vlag van de Volksrepubliek China. Vlaggen is een gebruik dat over het algemeen plaatsvindt bij speciale gelegenheden en op feestdagen. Hieruit zou je dus kunnen opmaken dat de Tibetanen iets te vieren hebben en dat men erg gesteld is op de Volksrepubliek China.
Niets is echter minder waar. Uit gesprekken die ik in Tibet voerde met de vriendelijke Tibetaanse mensen bleek de werkelijke reden. De vlaggen hangen er verplicht en op het niet plaatsen van een rode vlag op het huis staan forse boetes. Het is één van de talloze maatregelen die het Chinese regiem heeft ingevoerd sinds de inval en bezetting van Tibet in de jaren vijftig van de vorige eeuw.
Tibet wordt stelselmatig veranderd en omgebouwd tot een gewone provincie die niet anders is dan welke andere provincie dan ook. Deze stelselmatige veranderingen worden doorgevoerd door het laten verhuizen van andere Chinezen naar Tibet en het naar elders laten verhuizen van de Tibetanen. Hierdoor zijn de oorspronkelijke inwoners inmiddels in de minderheid in hun eigen land. Dorpjes worden gesloopt en steden gebouwd. Spoorlijnen en hoogspanningsmasten ontsieren het oude landschap inmiddels. Er worden hekken geplaatst waardoor de nomaden niet meer met hun kuddes kunnen rondtrekken.
De regels voor de nieuwe inwoners van Tibet en de oorspronkelijke Tibetanen verschillen ook van elkaar. Tibetanen mogen bijvoorbeeld niet vrij reizen in eigen land en hebben hiervoor vergunningen nodig. Het aanvragen van die vergunningen is dermate ingewikkeld dat reizen praktisch onmogelijk wordt. Er zijn talloze controleposten op alle wegen in het land en in de steden en dorpen. Ieder dorp heeft een prominent aanwezige politiepost bovendien. In de straten van Lhasa staan bijvoorbeeld op veel plaatsen controleposten met detectiepoorten. Iedere Tibetaan van jong tot oud, ook hoogbejaarde vrouwtjes die met hun gebedsmolen in de hand niets meer willen dan het wandelen van hun dagelijkse kora, worden gecontroleerd. Toeristen en Chinezen mogen naast de poortjes langslopen en hebben dit oponthoud niet. Verder bevindt zich overal de politie en het leger. Uitgerust met kogelvrije vesten, helmen, rubberkogelgeweren, wapenstokken, wapenschilden, geweren met scherpe munitie, brandblussers en grote metalen vangstokken. Deze laatste om wanhopige Tibetaanse monniken die zich uit pure wanhoop in brand steken te kunnen beetgrijpen, op afstand houden en te kunnen blussen. Iedere monnik die zo aan zijn einde komt brengt het bewind in Peking toch internationaal gezien in diskrediet.
De straten in de steden hangen mede daarom vol met bewakingscamera’s. Ook in alle kloosters hangen de camera’s. Voor zover de kloosters nog niet gesloopt zijn. Zelfs in de Potala hangt het vol met bewakingscamera’s. De camera’s hangen er niet om de kunstschatten te bewaken maar om een totale controle over de bezoekers te hebben. Het Tibet anno nu lijkt op een totale controlestaat. In de kloosters zelf is het akelig stil door de afwezigheid van monniken. Het is een trieste aanblik om het stof op de al jaren ongebruikte monnikspijen te zien liggen en de paar overgebleven monniken te zien die slecht als decorstukken de boterkaarsjes brandende houden.
De toeristen die een permit om toegang tot Tibet konden bemachtigen worden op deze wijze nog enigszins voor de gek gehouden. Voor wie verder dan dit kijkt valt op dat er ook monniken lopen met een verdacht Chinees uiterlijk. Dolma, (haar echte naam vermeld ik omwille van haar veiligheid niet), de jonge Tibetaanse vrouw uit het winkeltje waar ik in Lhasa dagelijks mijn flessen water kocht ,vertelde me dat er tegenwoordig een examen behaald moest worden om monnik te kunnen worden. Het examen werd in het Chinees afgenomen en bestond onder andere uit de toetsing van bepaalde Chinese boeken en uit het afzweren van de Dalai Lama. Ook werden monniken hierbij onder andere gedwongen door middel van een martelmethode waarbij spelden onder de vingernagels gestoken worden.
Het portret van de Dalai Lama is hier verboden bezit en geldt als contrabande waar uiteraard een buitenproportionele straf op staat. Op alle mogelijke manieren wordt hier alles gedaan om een volk tot wanhoop en waanzin te drijven. Een vredelievend volk dat ‘lijden’ in haar genen heeft zitten. Het ‘lijden’ omdat alles vergankelijk is en de gehechtheid het lijden bij het onontkoombare verliezen alleen maar groter maakt. De leer van Boeddha is eeuwenlang van generatie op generatie doorgegeven maar in alle eeuwen hiervoor zijn de ontberingen niet zo groot geweest en was het lijden niet zo zwaar. Geen wonder dat de kloosters leeg zijn. Cynisch zeggen de Tibetanen dat de monniken op vakantie zijn.
Het land en zijn inwoners zijn eeuwenlang afgesloten geweest van de rest van de wereld. Hier heeft zich een unieke cultuur kunnen ontwikkelen. Een cultuur die de kans heeft gehad om langzaam te rijpen en te groeien. Hoe schrijnend is het om nu te constateren dat omwille van economische groei een unieke cultuur met prachtige tradities verloren gaat door een systeem dat stelselmatig alle uitingen van deze cultuur vernietigt. Bovendien is het één van de laatste overgebleven levende tradities op aarde.
Niets is wat het lijkt. De wapperende vlaggen op de Tibetaanse huizen ten spijt. Waar ooit gebedsvlaggen wapperden om symbolisch de leer en de gebeden voor een vreedzame wereld vol harmonie en geluk de wereld in te laten waaien hangen nu de rode vlaggen. Niet omdat er iets te vieren valt.