“Vanochtend de eerste écht koude ochtend. Het zal buiten niet warmer dan een graad of zeven geweest zijn. Ineengedoken als een oud vrouwtje zat ik aan de ontbijttafel.” Dat schreef ik op 27 oktober in mijn aantekenschriftje. Ik moest er hard om lachen, toen ik het een maand later weer terug las. Want inmiddels keek ik alweer uit naar de tijd dat het ’s ochtends eindelijk weer rond de zeven graden zou zijn. Maar dat zou nog wel even gaan duren.
Oktober is wat betreft het weer één van de beste maanden in Sogenji. De uitputtende hitte van de zomer is dan eindelijk voorbij en de muggen – die je in september nog helemaal gek maken – zijn bijna allemaal verdwenen. Met een graadje of twintig graden is het overdag nog lekker warm en de lucht is meestal strakblauw. Maar in november wordt het snel kouder en vanaf de eerste week van december zakt de temperatuur ’s nachts geregeld onder de nul.
Vanaf die tijd stond er dan ook een klein kacheltje in de zendo. Niet dat dat heel veel uitmaakte, want het hield de temperatuur maar nét boven de nul. Bovendien brandde het alleen tijdens zazen, zodat het daarna binnen gewoon weer even koud was als buiten. En misschien vond ik dat wel het ergste aan de kou: niet dát het koud was, maar vooral dat het altijd en overal koud was.
In Sogenji veranderde iedereen daarom dan ook langzaam maar zeker in een Michelin-mannetje. Want zolang je er maar niks van zag, mocht je net zoveel kleren dragen als dat er onder je samugi (zenpak) paste. En dat was best veel. Ik bijvoorbeeld droeg:
- Eerst een laag thermisch ondergoed, het warmste dat ik in Nederland had kunnen vinden
- Daaroverheen lang, gewatteerd ondergoed dat ik in Japan gekocht had
- Daar weer overheen twee truien: één fleece en één van katoen
- Daaroverheen de dikke binnenvoering van mijn Northface-bergsportjas
- En als laatste, wanneer het echt koud was, om mijn nek nog een Mickey Mouse-sjaal die ik in de 100 yen shop had gekocht
Zoveel laagjes hielden je natuurlijk wel warm. Alleen: je kaalgeschoren hoofd, je voeten en je handen moesten zowel tijdens zazen als bij de choka (sutra’s reciteren om vier uur ’s ochtends) onbedekt blijven. Een muts of handschoenen dragen mocht niet. En dat was vooral voor je handen afzien. Die werden na een tijdje ijs- en ijskoud; zo koud dat je ze nauwelijks nog voelde en dat je er geen enkele kracht meer in had. Dat maakte bijvoorbeeld het ontbijt tot een bijzondere opgave, want het was bijna onmogelijk om met zulke koude handen je stokjes vast te houden… laat staan om er ook nog eens mee te eten.
Maar Japanners hebben overal een oplossing voor. En omdat Japanners niet van kou houden, liggen er al vanaf half november – hoog opgestapeld en in allerlei soorten en maten – kairo in de supermarkten: luchtdicht verpakte papieren zakjes met daarin een zanderig poeder. Zodra dat poeder met zuurstof in aanraking komt, wordt het heet – een graad of zeventig. Sommige kairo zijn zo klein, dat je ze makkelijk in je handen kunt houden, en andere zijn voorzien van een plakstrip, zodat je ze aan de binnenkant van je kleren kan vastmaken. En daar waar mutsen en handschoenen taboe waren, waren de kairo wél toegestaan. Tenminste – dat spreekt voor zich – zolang je het maar niet kon zien. En geloof het of niet: een aantal van ons plakte zich er letterlijk van top tot teen mee vol. So much voor het zware kloosterleven!
Een beetje too much voor mij. Het was toch een beetje vals spelen, vond ik. Want uiteindelijk viel er ook met de kou – zelfs met de kou – best te leven. Gewoon omdat je wist dat er altijd weer een einde aan kwam. Zo kon je –wachtend op sanzen in de kohojo – al stiekem je handen onder je hakama houden. Iets wat officieel niet mocht, maar wat – zeker op heel koude ochtenden – oogluikend werd toegestaan. Na sanzen weer terug in de zendo brandde het kacheltje dat nét de ergste kou wegnam. En daarna was het ontbijt. En ook al was het bijna onmogelijk om met je ene hand de eetstokjes vast te houden, met je andere hand had je wél lekker een kommetje hete rijst of soep vast.
En mocht je het daarna nog steeds koud hebben: na het ontbijt was het werken geblazen. En daarvan werd je vanzelf weer warm. Gegarandeerd.
In 2012 en 2013 plaatste het Boeddhistisch Dagblad elke veertien dagen het relaas over de belevenissen in een Japans klooster van Bertjan Oosterbeek. Hij bracht daar een jaar door. Wij plaatsen nu opnieuw de hele lezenswaardige serie, echter in een hogere frequentie.
De verhalen ‘Sogenji desu – verhalen uit een Japans zenklooster’ zijn gebundeld en verkrijgbaar als boek en e-book.
(c) 2012 Bertjan Oosterbeek