De Boeddha:
‘Harmonie in de Sangha is geluk. Geluk is het bevorderen van harmonie in de Sangha. Wie zich verheugt in harmonie van de Sangha, is gevestigd in Dhamma.’ (Sanghasamaggi-Sutta, Itivuttaka, 1.2.9)
Harmonie in de Sangha is het belangrijkste. De nadruk van onze beoefening hoeft niet te liggen op de slimst uitgekiende individuele gedachte. Evenmin op de meest klinisch beschreven doctrine. Noch op de mooist versierde tempel.
Het doel—ontwaken—is (contradictorisch genoeg) niet het determinerende. ‘Het zuivere en onbezoedelde weten van de Dhamma’ (1) overkomt de beoefenaar (P. dhammanuvatti) immers plóts, spontaan, onverwachts, expliciet en manifest. Het ‘ontwaken’ vormt slechts de apotheose van een lange spirituele ontwikkelingsgang. Gothrabu.
De nadruk moet liggen op de weg er naartoe. De weg die ervoor zorgt dat de oorzaken en voorwaarden die naar het doel leiden vervuld kunnen worden. De hetus en de paccayas. En waar kunnen ze beter omkaderd, gefinetuned en begrepen worden dan in de Sangha?
Laat je daarom in de Sangha leiden door de vier Brahmaviharas. Liefdevolle vriendelijkheid (P. metta). Mededogen (P. karuna). Medevreugde (P. mudita). Gelijkmoedigheid (P. upekkha).
Laat deze vier goddelijke verblijfplaatsen je richtsnoer zijn. Je klooster. Je vihara. Zo blijf je in harmonie. In balans. In evenwicht. In het midden. Op de Middenweg.
Verheug je in de harmonie van de Sangha. Vestig je in Dhamma.