‘We komen het parlement binnen om ons te bewapenen met de wapens van de democratie. Zoals een wolf een schaap aanvalt, zo komen wij ook,’ aldus Joseph Goebbels in 1928. Een nog betere aansporing om de democratie te beschermen is er niet. Dit artikel gaat over de grote lijnen van het boek Weerbare Democratie van de jurist en rechtsfilosoof Bastiaan Rijpkema (1987). Per 1 juli dit jaar is hij ook bijzonder hoogleraar van de nieuwe leerstoel Verdraagzaamheid aan de Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Leiden.
De Bierkellerputsch of Hitlerputsch van 1923 was een mislukking. Hitler belandde voor 13 maanden in de gevangenis van Landsberg en concludeerde dat de Weimarrepubliek te sterk is was om van buitenaf om zeep te brengen. Rijpkema schrijft: ‘De macht moet van binnenuit gegrepen worden om daarna de ‘machinerie van de staat’ voor de nationaalsocialistische revolutie in te kunnen zetten.’ Hitler’s Machtigingswet was tien jaar later het middel waarmee op 23 maart 1933 de democratie van Weimarrepubliek zelfmoord pleegde en waardoor hij feitelijk dictator werd.
Van den Bergh
De Amsterdamse staatsrechtgeleerde George van den Bergh (1890-1960) en de Duits-Amerikaanse politiek wetenschapper Karl Loewenstein (1891-1973) ontwierpen in de jaren 1930 de theorie van de Weerbare Democratie. Rijpkema werkt deze verder uit in zijn boek en gaat hierbij vooral in op de oratie van Van den Bergh.
In zijn oratie van september 1936 De democratische Staat en de niet-democratische partijen (oratie Amsterdam UvA) gaat George van den Bergh (VdB) in op de vraag wat te doen met antidemocratische krachten. Wat zijn de maatregelen en hoe zijn deze te rechtvaardigen? Voor jurist Van den Bergh zijn die maatregelen duidelijk: het verbieden van antidemocratische politieke verenigingen. Wat maakt een politieke partij antidemocratisch? ‘Dat is het propageren van de ‘dictatuurgedachte’. Concreet betekent dat: het democratisch staatsbestel willen veranderen in een niet-democratische variant, of dat nu een Duitse, Italiaanse of Russische is.’ ‘Dictatuur’ betekent hier niet de tijdelijke overdracht van de macht door de gemeenschap aan één persoon. Voor de jurist VdB is ‘dictatuur’ synoniem aan ‘autocratie’; ‘als tegenpool van democratie’, zie bladzijde 48 van Weerbare Democratie.
Uitleg is hier op zijn plaats, aldus auteur Rijpkema. Er zijn mensen die de dictatuur niet openlijk aanprijzen, maar dit doen onder het mom van de ‘ware democratie’. Er is veel literatuur over maatregelen tegen gewelddadige antidemocratische partijen: ‘daar is het strafrecht voor. De werkelijk interessante vraag ligt bij in principe geweldloze antidemocratische partijen: partijen die zeggen het democratische spel mee te willen spelen.’ Deze partijen vormen voor VdB ‘het grote principiële probleem’.
Op bladzijde 52 schrijft de auteur dat in het vooroorlogse Europese debat over democratie er drie categorieën waren. De eerste categorie zijn de critici van de democratie voor wie democratie zelf het probleem is. De tweede categorie zijn de democraten, die ‘echter zowel iets fundamentalistisch als lijdzaams hebben. Fundamentalistisch in de zin dat ze één element van de democratische idee, de verdraagzaamheid, compromisloos tot het einde volhouden, óók als het voortbestaan van de democratie op het spel staat.’ De derde categorie is wat onder andere VdB niet accepteert: ‘Verdraagzaamheid is goed, maar een democratie is geen ‘zelfmoordpact’.
Na uitgebreid onderzoek concludeert hij dat antidemocratische partijen ‘volgens geldend recht verboden verenigingen’ zijn. De dictatuurgedachte van de antidemocratische partijen staat haaks op de beginselen die het zedelijk bewustzijn van het Nederlands volk als onaantastbaar beschouwd en daardoor fundamenteel, zoals de godsdienstvrijheid, de vrijheid van overtuiging en de gelijkheid voor de wet. De antidemocratische partijen drukken ook ‘een stempel van minderwaardigheid’ op een deel van de bevolking, wat een aantasting van het gelijkheidsbeginsel voor de wet is. Het maakt niet uit of al dan niet gemeend de dictatuur moet leiden naar een ‘ware’ democratie. Dit betoog had grote invloed. De antidemocratische politieke partij is rechtens een verboden vereniging. ‘Het criterium is dus: een aantasting van als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtsstelsel’, zie bladzijde 59.
De twee ‘onaantastbare beginselen’ geestelijke vrijheid (godsdienstvrijheid en vrijheid van overtuiging) en gelijkheid vormen naar de mening VdB het grondbeginsel voor de democratische staat: ‘Partijen, die deze pijlers van onze staat aantasten, zijn onze vijanden. De staat moet hen met al zijn machtsmiddelen bestrijden’, zie bladzijde 62. In zijn beschrijving wordt democratie niet alleen gekenmerkt door de ‘meerderheidsregel’ (‘majority-rule’). Elders in zijn rede zegt de jurist ‘Het [volk] kent zijn verantwoordelijkheid, het verbetert eigen fouten. In beginsel is iedere democratische beslissing herroepelijk, al kunnen natuurlijk niet altijd alle gevolgen ervan ongedaan gemaakt worden.’ Deze zelfcorrectie maakt de democratie uniek en tot een betere bestuursvorm.
Meningen
Volgens de Oostenrijkse rechtsfilosoof Hans Kelsen (1881-1973) heeft een democratie die zich wil handhaven tegen de wil van de meerderheid opgehouden een democratie te zijn. In hoofdstuk 2 Alternatieven en kritiek haalt Rijpkema onder andere John Stuart Mill, John Rawls, Svetlana Tyulkina en vooral Karl Popper aan die juist pleiten voor een weerbare democratie.
De auteur schrijft op bladzijde 91: ‘Een sterke wil om te leven in een open samenleving is wat de open samenleving uiteindelijk weerbaar maakt. De democratie is slechts de eerste, heel belangrijke, verdedigingslinie; als die geslecht is, komt het aan op de burgers zelf, de echte dragers van de open samenleving.’ De filosoof Popper stelt grenzen aan de democratische tolerantie, maar democratie is uiteindelijk niet zijn doel. Zijn theorie is eerder een theorie van weerbare democratie binnen de open samenleving. ‘Formeel kan de democratie worden opgeheven, maar Popper bestrijdt dat burgers zich bij een meerderheidsbesluit zouden moeten neerleggen. Zij moeten dan alles in het werk stellen om de democratie -de belangrijkste garantie van de open samenleving- weer te herstellen’, bladzijde 91 en 92. Ook kan worden gezegd dat ingrijpen gerechtvaardigd is vóórdat het zover is. Popper schrijft: ‘We need not tolerate even the threat of intolerence; and we must not tolerate it if the threat is getting serious.’ Hij schreef zijn Open samenleving als reactie op de opkomst van totalitaire ideologieën. Zij die hierin een weerbare democratie en de verdediging van de democratie lezen valt ook moeilijk iets te verwijten. ‘Er is nu eenmaal een gebrek aan een uitgewerkte theorie over de weerbare democratie’, schrijft Rijpkema.
Bezwaren
Een uitgewerkte theorie over de weerbare democratie is er nog niet, maar wel zijn er nuttige inzichten en bouwstenen. Een mogelijke verklaring voor dit gemis ‘kan liggen in het diffuse karakter van de praktische toepassingen van de weerbare democratie. Die toepassingen lopen uiteen van eisen aan de interne partijdemocratie (Spanje), tot partijverboden in Duitsland en de president als constitutiebeschermer in Frankrijk.’ Het lijkt volgens Rijpkema geen ‘vruchtbare onderneming’ om op deze wankele basis een theorie te bouwen.
De weerbare democratie zou niet effectief zijn en partijverboden zouden niet werken. De auteur wijdt tien bladzijden aan dit ‘pragmatische bezwaar’ tegen de weerbare democratie. Het overzicht gaat in op de effectiviteit van partijverboden en in bredere zin op de ‘repressie van politieke groeperingen.’ Het gaat om links-extremistische, rechts-extremistische en religieus-extremistische partijen. Ze bekritiseren niet alleen de democratie, maar verzetten zich er ook tegen en soms met geweld. Partijverboden zijn niet per definitie ineffectief en als ze effect hebben zijn ze ook niet per se contraproductief. ‘De consensus lijkt bovendien te zijn dat bij de bestrijding van antidemocratische groepen enige vorm van repressie nodig is. Partijverboden zijn daarbij het belangrijkste middel.’
Repressie lijkt deze partijen te verzwakken en vaak verdwijnen ze. Als ‘nieuwe reïncarnaties’ verschijnen, zijn deze gematigder in hun standpunten. Dit kan zijn om de ‘echte’ standpunten te maskeren, met als gevolg scheuringen en verzwakking. Deelname aan het democratische proces heeft op zichzelf al een ‘disciplinerende functie’, maar dit duurt tientallen jaren. Repressie kan dit echter versnellen. De kans op succesvolle afwering van een antidemocratische dreiging lijkt te worden vergroot, naast repressie, door een ‘parallelle, inclusieve benadering’. Dit is het verbeteren van de herintreding van de antidemocraten. ‘Zonder mogelijkheden tot democratische re-integratie blijven ex-leden hangen aan de randen van de maatschappij’, zie bladzijde 127. Al met al concludeert de auteur dat partijverboden belangrijk zijn en niet zelden effectief als democratische zelfverdediging. Dit wil echter niet zeggen dat een partijverbod ook ingezet moet worden.
Er bestaat ook ‘principiële kritiek’ op de weerbare democratie. De critici beroepen zich op de formele democratieopvatting, ook wel de relativistische of procedurele democratie genoemd. Rechtsfilosoof Hans Kelsen is hiervan een vertegenwoordiger. Zijn uitgangspunt is dat een democratie waardenneutraal is, standpunten worden niet inhoudelijk getoetst en alleen stemmen worden geteld. Een democratie kan zichzelf dus opheffen. De formele democratieopvatting verwacht niet veel van staatsrechtelijke constructies om de democratie te verdedigen. Verkiezingen hebben een corrigerende werking, zij die slechte ideeën hebben worden niet gekozen. Argumentatie en overtuigingskracht zijn de beste verdediging tegen antidemocratische partijen. ‘Het komt aan op de politieke wil om de democratie te handhaven’, bladzijde 132.
De formele democraten hebben geldige punten van kritiek, volgens de auteur. Als democratie staat voor bepaalde waarden die zij meent te garanderen, komt de nadruk dan niet te veel te liggen op de rechtsstaat, op die al dan niet aantastbare rechten, met daarbij de mogelijkheid van beperkte (ingekaderde) democratische besluitvorming? Ook hebben de formele democraten een punt wanneer ze beweren dat op die manier democratie veel van haar kenmerkende neutraliteit loslaat. En ten slotte: laat de materiële democratie niet te weinig over aan het democratisch proces, omdat ze een aantal waarden als onaantastbare uitgangspunten verklaart?, zie bladzijde 134 en 135. Aan dit alles kan een weerbare democratietheorie niet voorbijgaan. In hoofdstuk 3 Democratie als zelfcorrectie gaat de auteur hierop in. Hij is van mening dat democratie als zelfcorrectie, de tweede opvatting van VdB, erin slaagt ‘het juiste midden te houden’ tussen de formele en materiële democratieopvatting.
Zelfcorrectie
Als eerste ontwikkelde en formuleerde VdB een uitgewerkte theorie van de weerbare democratie in zijn oratie. Ten eerste is er de ‘beginselendemocratie’ waarin geestelijke vrijheid en gelijkheid voor de wet als toetssteen gelden voor toelating tot het democratisch proces. Ten tweede is er ‘democratie als zelfcorrectie’. Democratie stelt het volk in staat om de eigen fouten te corrigeren. Besluiten moeten herroepelijk zijn. ‘Er is altijd een volgende verkiezing, altijd een volgend moment waarop het volk zich opnieuw kan uitspreken’, bladzijde 147.
Weerbare democratie als zelfcorrectie probeert een samenhangende theorie te bieden om antidemocraten te weren. De rechtvaardiging hiervoor wordt gevonden in het beschermen van het unieke vermogen van de democratie om zichzelf te corrigeren. Een democratie wordt, meer nog dan door waardenneutraliteit of grondrechtenbescherming gekenmerkt door permanente herroepelijkheid van alle besluiten. ‘Democratie als zelfcorrectie stelt alleen de vraag: moet een bestaande democratie antidemocratische krachten tolereren? Het antwoord is “nee”. Wanneer het zelfcorrigerend vermogen dreigt te worden aangetast, mag de democratie zich verweren.’
De democratische zelfcorrectie is gebaseerd op drie beginselen: 1. ‘evaluatie’, 2. ‘politieke concurrentie’ en 3. ‘vrijheid van meningsuiting’, zie bladzijde 177 van “Weerbare democratie”.
Het zijn minimumvereisten en ze kunnen worden toegepast om politieke partijen aan te merken als antidemocratisch. De rechter heeft hiermee een juridisch hanteerbare norm.
‘Evaluatie’ wordt gewaarborgd door actief stemrecht (Grondwet art. 4) en vrije, geheime en periodieke verkiezingen (G. Art. 50, 52 en 53) ‘Politieke concurrentie’ wordt gegarandeerd door passief kiesrecht (G. art. 4) en de vrijheid van vereniging (G. 8). ‘Vrijheid van meningsuiting’ is gegarandeerd door artikel 7 van de Grondwet.
Rijpkema geeft aan dat de opsomming niet definitief is, misschien moeten er nog andere grondrechten aan toegevoegd worden. ‘Ik denk echter dat hiermee de kern in beeld is. Wetenschap en wetgever moeten discussiëren over de elementen van de juiste definitie en deze keuze moet de wetgever vervolgens vastleggen.’
Aanvullende opmerkingen
Als het erop aankomt heeft iedere democratie mechanismes om zichzelf te beschermen. De gedachte dat de weerbare democratie een Europees of exclusief Duits probleem is, blijkt volgens de auteur onjuist te zijn. Antidemocratische partijen worden verboden of op een of andere manier uitgesloten. Het voordeel van een weerbare democratie is dat dit in de openbaarheid gebeurt en expliciet gerechtvaardigd moet worden, aldus Bastiaan Rijpkema.
Karen Lely schrijft in haar artikel Verboden politieke partijen in Nederland dat Nederland geen specifieke wet heeft om politieke partijen te verbieden. ‘Ondanks de terughoudendheid die bij het verbieden van partijen wordt geboden, zijn er in het verleden aan twee Nederlandse politieke partijen een halt toegeroepen. De Nationaal Europese Sociale Beweging (NESB) en de Nationale Volkspartij/CP’86 werden door de rechter opgeheven.’ Zie ook het artikel Het verbieden van een politieke partij.
De NESB wordt in 1955 ontbonden aan de hand van het Besluit Ontbinding Landverraderlijke Organisatie. In 1998 wordt de Nationale Volkspartij/CP’86 verboden en ontbonden verklaard. De extreemrechtse partij maakt zich volgens de rechtbank schuldig aan ‘handelingen, die inbreuk maken op algemeen aanvaarde grondrechten, zoals ongerechtvaardigde aantasting van andermans vrijheid of menselijke waardigheid’.
(West-)Duitsland moest na de oorlog de overgang maken naar een democratie en zocht dit onder andere in de weerbare democratieopvatting. De hoogste Duitse rechtelijke instantie, het Bundesverfassungsgericht (BVerfG), heeft zich nadrukkelijk gebogen over de betekenis van democratie. In het tweede lid van de Duitse Grondwet is een expliciete verbodsgrond voor politieke partijen opgenomen.
Bij het verbod van politieke partijen zijn de begrippen Verfassungswidrigkeit (ongrondwettelijkheid) en Verfassungsfeindlichkeit (grondwetsvijandigheid) van belang. De Bondsdag, Bondsraad en Bondsregering kunnen het BVerfG vragen om een partij ongrondwettelijk te laten verklaren. Dit BVerfG is bevoegd om een partij uit te sluiten en deze is daarmee verboden. De classificatie grondwetsvijandig is lichter. Hierbij betreft het personen en organisaties met opvattingen en doelen die zich richten tegen de fundamentele grondwettelijke waarden. Het is geen juridisch oordeel en de rechter komt er ook niet bij aan de pas.
Het Duitse Ministerie van Binnenlandse Zaken en de deelstaten maken jaarlijks een Verfassungschutzbericht op over grondwetsvijandige organisaties. Deze kwalificatie is dus geen verbod, maar leidt er bij de partijen toe dat meningen niet meer geuit kunnen uit vrees voor plaatsing op de lijst van ongrondwettige partijen.
Welke elementen behoren volgens de BVerfG tot de freiheitliche demokratische Grundordnung (FDGO). Dit zijn onder andere: respect voor de mensenrechten, machtenscheiding, de verantwoordelijkheid van de regering, het meerpartijenprincipe en het recht op het voeren van oppositie.’ Het is zeker niet zo dat alleen de democratie wordt beschermd: het gaat om een ‘liberale democratische grondhouding’. Rijpkema geeft een uitgebreide toelichting en stelt de vraag welke elementen moeten worden overgenomen in het concept van democratie als zelfcorrectie, zie bladzijde 159 tot en met 166.
In de jaren 1950 volgden partijverboden voor de Socialistische Reichspartei, als informele opvolger van de NSDAP en van de Kommunistische Partei Deutschlands.
De auteur schrijft op bladzijde 166 tot en met bladzijde 175 over de belangrijke rol van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en bespreekt een aantal uitspraken van dit hof. ‘Een andere hoge rechter die zich met enige regelmaat uitspreekt over de juridische invulling van het begrip is het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Dit hof doet uitspraken over mensenrechten in 47 lidstaten op basis van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).’
Ten slotte doet Bastiaan Rijpkema op de laatste bladzijde van zijn boek een verkapte oproep: ‘Een weerbare democratie vraagt ook om weerbare democraten.’ Bob Hartmans van NRC Handelsblad schrijft: ‘Politici, graag wat moediger alstublieft…’