Metta, mediteren op liefdevolle vriendelijkheid, is één van de vier Brahmavihara’s. Metta wordt meer en meer beoefend in combinatie met vipassana meditatie.
In de Pali-Canon is het Karaniya Metta Sutta één van de bronnen waarop de praktijk van mettameditatie terug te voeren is. Wat voor inspiratie kunnen we als vipassana-yogi’s halen uit de bestudering van dit sutta?
In een meer traditionele Theravada context wordt het metta-sutta gereciteerd door monniken en nonnen. Samen met het Ratana Sutta (de drie juwelen; Boeddha, Dhamma en Sangha) en het Maha Mangala Sutta (rijke zegen) behoort het metta-sutta tot de zogenaamde beschermverzen (paritta’s). Deze paritta’s worden door de monniken en nonnen gereciteerd om onheil af te wenden.
Het reciteren zelf zou een pacificerende werking op lichaam en geest kunnen hebben. De vibraties en de ademhaling die gepaard gaan met het chanten (zingen) van de sutta’s zou een kalme en goede geest bevorderen.
Het Karaniya Metta Sutta is te vinden in de verzameling van korte teksten (Khuddaka-Nikaya), zowel in het Sutta-Nipata als in het Khuddaka-Patha. Het Sutta-Nipata bestaat uit goed gesproken woorden van de Boeddha, bijna allemaal in versvorm. Het Khuddaka-Patha is het kleinste boek uit de Pali-Canon. Het bestaat uit 9 sutta’s en het dient als een inleiding of basis voor monniken/nonnen.
Karaniya wil zeggen: plicht, verplichting, opdracht, ‘klus’, dat wat gedaan moet worden. En aldus begint het sutta1:
Dit is de opdracht voor degene die vaardig het doel wil bereiken
die door wil breken naar de toestand van vrede:
Het doel is het bereiken van een vredige staat van geest geënt op bijbehorende mentale kwaliteiten en gedragingen:
Kundig, oprecht, en eerlijk,
gemakkelijk te instrueren, zachtaardig, en niet verwaand,
tevreden en gemakkelijk te ondersteunen,
met weinig plichten, lichtvoetig levend,
met vreedzame zinnen, wijs,
bescheiden, en niet gretig bij supporters.
Doet niet het geringste dat de wijzen later zouden kunnen afkeuren.
In totaal worden vijftien kwaliteiten genoemd. De eerste veertien behoren tot goed gedrag (in lichaam, spraak en geest) die ontwikkeld kunnen worden. Ze behoren tot de zogenaamde caritta-sila (deugdzaam gedrag). De laatste kwaliteit behoord tot de varitta-sila, waarbij men zich onthoud van bepaald gedrag. Dit alles behoort tot de ethische voedingsbodem (sila) waarop concentratie (samadhi) en wijsheid (panna) zich kunnen ontwikkelen2.
Het sutta vervolgt met de meditatie:
Denk: Gelukkig, vredig,
mogen alle wezens gelukkig zijn.
Welke wezens er ook mogen zijn,
zwak of sterk, zonder uitzondering,
lang, middelmatig, kort,
verfijnd, schaamteloos,
zichtbaar en onzichtbaar,
dichtbij & ver weg,
geboren en op weg naar geboorte:
Mogen alle wezens gelukkig zijn.
Centraal in deze beoefening is de slogan: “Mogen alle wezens gelukkig zijn”. Deze wens wordt twee keer genoemd. Het begint als een mentale oefening, met ‘denken’. Mahasi Sayadaw beschrijft in zijn Brahmavihara Dhamma 3 hoe ‘metta’ kan leiden tot diepe concentratie (Jhana) en hoe dat gecombineerd kan worden met het ontwikkelen van inzicht (Vipassana). Meestal wordt de slogan door ons westerlingen als een soort ‘gebed’ c.q. ‘wens’ uitgesproken. Mahasi Sayadaw benadrukt dat het cultiveren van ‘metta’ en het bereiken van Jhana veel toewijding vraagt onder begeleiding van een kundige meditatieleraar.
De beoefening van metta is bij uitstek een sociaal gebeuren. Het benadrukt de verbondenheid met alle levende wezens, zelfs de onzichtbare wezens die gevangen zijn in samsara. Dit geeft aan dat boeddhistische ascese nooit een geïsoleerde activiteit is, los van de mensheid, je helemaal terugtrekken op een ‘eiland’. Daarin spelen ook de andere drie Brahmavihara’s een rol: compassie (karuna), medevreugde (mudita) en gelijkmoedigheid (upekkha).
Dan als contrast, nog maar eens extra benadrukken wat het niet zou moeten zijn. Dus geen ‘moge je branden in de hel’ gedachtes of de ‘duizend bommen en granaten’-wolkjes zoals we die in stripboeken tegen komen:
Laat niemand een ander misleiden
of waar dan ook verachten,
of door middel van boosheid of irritatie
wensen dat een ander lijdt.
Metta is echter niet alleen geënt op ‘denken’ maar wordt bij uitstek ontwikkeld op ‘gevoel’, en wel hele sterke positieve gevoelens.
In het sutta wordt dit op zeer krachtige wijze als volgt verwoord:
Zoals een moeder haar leven zou riskeren
om haar kind, haar enige kind, te beschermen,
zo zou men een grenzeloos hart moeten cultiveren
met betrekking tot alle wezens.
In het Tibetaans boeddhisme is een oefening te vinden die hier heel sterk op lijkt: stel je voor dat alle levende wezens ooit je moeder geweest zijn in het oneindige rad van geboorte en wedergeboorte.
Hier komen ‘denken’ (wilskracht) en ‘gevoel’, hoofd en hart, samen. Vanuit die krachtige positieve energie, wordt metta vervolgens uitgebreid tot in de verste uithoeken van het heelal:
Met een goede wilskracht voor de hele kosmos,
cultiveer een grenzeloos hart:
Boven, onder en overal rondom,
onbelemmerd, zonder vijandschap of haat.
Én, …metta is te cultiveren in elke lichamelijke houding:
Of men nu staat, loopt,
zit, of ligt,
zolang men alert is,
moet men zich hierop richten met aandacht.
Dit wordt een subliem verblijven genoemd,
hier en nu.
Mahasi Sayadaw noemt dat als één van de redenen waarom metta en vipassana goed gecombineerd kunnen worden. ‘Aandacht’ (sati) is hier de sleutel. Sati is voor vipassana en metta van belang. Hij noemt deze paarsgewijze ontwikkeling van samatha en vipassana ‘yuganaddha’.4
‘Subliem verblijven’ wordt ook wel vertaald met ‘goddelijk verwijlen’. Het is een toestand van sterke positieve concentratie, een goed hart dat dient als voedingsbodem voor de uiteindelijke bevrijding (Nibanna). En als voedingsbodem voor anderen om in contact te komen met de Dhamma.
Tot slot het uiteindelijke doel, waarin de sprong gemaakt wordt van metta naar bevrijding:
Niet vooringenomen met opinies,
deugdzaam en begiftigd met de juiste zienswijze,
verlangen naar sensuele genoegens overwonnen,
zal men nooit meer
in de baarmoeder herboren worden.
Volgens Mahasi Sayadaw is dat alleen mogelijk als metta – en met name het daarmee gepaard gaande nivo van concentratie (Jhana) – als contemplatie (metta-sati) genomen wordt.
Niet in de moederschoot herboren worden, verwijst naar de ‘niet-meer-terugkerende’ (Anagami), de derde staat van bevrijding.5
Tot slot nog twee opmerkingen:
a. Sommigen, vaak mensen met een christelijke achtergrond, reageren allergisch op het reciteren van de slogan ‘Mogen alle levende wezens gelukkig zijn’. Als dat bij jou het geval is, probeer je dan te realiseren dat de mentale staat en het daarbij behorende gevoel belangrijker zijn voor de beoefening van metta dan de slogan. Je kunt krachtig positief, warm gevoel vanuit je hartstreek cultiveren, voorbij de woorden.
b. In dit sutta wordt de relatie tussen moeder en kind als voorbeeld genomen. Sommigen hebben helemaal geen warm, positief gevoel bij hun moeder (of vader). Probeer dan een sterk warm en positief gevoel uit je herinnering te halen die gekoppeld is aan een andere situatie of gebeurtenis. Gebruik dat warme gevoel om je metta op te ontwikkelen.
Moge de aansporing die van het metta-sutta uitgaat bijdragen aan de bevrijding van alle levende wezens.