Enkele jaren geleden publiceerde Tricycle, een Amerikaans boeddhistisch tijdschrift, een reeks artikelen gewijd aan tien klassieke misopvattingen over het boeddhisme.
Een van die misopvattingen, volgens de auteurs, was: ‘Alle spirituele tradities, inclusief het boeddhisme, zijn verschillende paden naar dezelfde bergtop.’ Het antwoord: ‘Alle wegen kunnen naar het basiskamp leiden, maar alleen het boeddhisme leidt naar de top’.
Ik kon een diepe zucht niet onderdrukken. Is dat wat we nodig hebben? Een zoveelste religie die zichzelf de enige ware vindt.
En dan nog: gaat het boeddhisme echt over het bereiken van de top? In de commentaren op de website postte ik: ‘Hoe kon ik zo dwaas zijn? Tot nu toe dacht ik dat het pad van het boeddhisme van de bergtop naar beneden liep, naar alle levende wezens toe.’
In ons taalgebruik staan bergen voor wat we moeten bereiken. Soms letterlijk in het geval van een bergbeklimmer. Soms figuurlijk voor wie de top wil bereiken in de sport, in het zakenleven … In de christelijke mystiek is de berg vaak een metafoor voor de plaats waar de mens god ontmoet. Het gaat over de dimensie hoger-lager.
Maar een bergbeklimmer die de top van de Everest bereikt heeft, moet hoe dan ook weer naar beneden. De afdaling lijkt mij een even bewonderenswaardige prestatie, maar daar kraait geen haan naar. Alleen de top telt.
In boeddhistische teksten speelt het beeld van de berg een heel andere rol. Zeker in het Chinese en Japanse boeddhisme vind je vaak verwijzingen naar bergen. Je vindt ze ook terug in de talloze landschapsschilderingen. Hokusai bijvoorbeeld maakte honderd zichten op de berg Fuji. Bergen zijn prominent in het landschap aanwezig.
De berg wordt gezien als sacraal. De mensen wonen in de vallei, waar het vruchtbaar is. De berg is de plaats van kluizenaars, van kloosters en schrijnen, van taoïstische meesters, van wie gezegd wordt dat ze door hun praktijken onsterfelijk geworden zijn. Het Chinese karakter voor onsterfelijk (仙) is samengesteld uit het teken voor mens (人) en voor berg (山).
Tegen deze achtergrond ontstaat in China de traditie om de Boeddha af te beelden die de berg weer afdaalt. Waar de onsterfelijke zich voorgoed op de berg uit de bewoonde wereld heeft teruggetrokken, keert de Boeddha terug naar de mensen.
Shussan Shaka (出山釋迦) heet deze iconografie: Shakyamuni die de berg weer afdaalt. Het Chinese karakter dat hier als afdalen vertaald wordt (出), betekent eigenlijk ‘uitgang’ of ‘uitgaan’. Je zult het in de metro ook terugvinden op de wegwijzer naar de uitgang. Het beeld is dus geen verwijzing naar hoger-lager maar naar terugtrekken-terugkeren.
Het is een Chinese variant op het verhaal van het ontwaken van de Boeddha. De berg heeft hier de functie die in de Indische versie het woud heeft. De Boeddha trekt zich uit het gewone leven terug om er daarna weer naar terug te keren.
Wat is hij op de berg gaan doen? Zoals bij al deze verschillende verhalen zijn er verschillende interpretaties. Eén interpretatie zegt dat hij eerst zes jaar van ascese nodig had om de verlichting te bereiken, voor hij kon terugkeren. De boodschap is dat we een lange en strenge praktijk nodig hebben voor we ze ten dienste kunnen stellen van de wereld.
Een van de mooiste momenten in de Palicanon is waar de Boeddha vertelt hoe hij na zes jaar van meditatie en ascese nog steeds niet tot ontwaken gekomen was. Hij stopt met oefenen en zet zich onder een boom. Dan herinnert hij zich hoe hij als kleine jongen onder een boom zat en hoe hij daar met open aandacht aanwezig was. Op dat ogenblijk realiseert hij zich dat dat de weg is die hij te gaan heeft, niet van de werkelijkheid weg, maar naar de werkelijkheid toe. (MN 36)
Zes jaar voor niets oefenen om dan te ontdekken wat je al kind al wist. Maar zoals vaak in het leven is de verkeerde weg de enige juiste weg. Mijn favoriete interpretatie is dat er niets nieuws te bereiken valt. Maar we hebben de berg soms nodig om de weg naar de wereld terug te vinden.
Daarvoor dient onze zenpraktijk. Het is onze berg, ons woud, onze woestijn, niet om op de top iets te bereiken maar om de weg terug te vinden naar wat we altijd altijd al wisten, en van daaruit terug te keren, telkens opnieuw.