De schendingen van de mensenrechten in het overwegend boeddhistische Birma (Myanmar) gaan door en de vrede in het land lijkt verder weg dan ooit, zo stelt een nieuw rapport van de CSW, de Christian Solidarity Worldwide, dat afgelopen week in Londen werd gepresenteerd. Het etno-religieus nationalisme heeft geleid tot religieuze intolerantie, misdaden tegen de menselijkheid en genocide, concludeert het rapport.
Naast het documenteren van de benarde situatie van Rohingya-moslims, vestigt het verslag de aandacht op andere voorbeelden van religieuze onverdraagzaamheid en religieus gemotiveerde haat en geweld – trends die ‘slechts weinigen in de internationale gemeenschap hebben opgemerkt’. Ook de moslims die geen Rohingya zijn worden getroffen door een wijdverspreide campagne van haat, met inbegrip van het prediken van haattoespraak door boeddhistische monniken.
In Kachin en de noordelijke staat Shan heeft het conflict tussen het militaire en het etnisch bewapende verzet geleid tot ‘een aanzienlijke toename van de schendingen van de mensenrechten tegen christenen van etnische minderheden’, de armste inwoners van het land – en de deportatie van meer dan 120.000 mensen.
In het rapport wordt een gedetailleerd verslag gegeven van de opkomst van het boeddhistisch nationalisme in Birma. Het rapport stelt dat dit anti-moslim, antichristelijk boeddhistisch nationalisme door de autoriteiten wordt aangemoedigd en ongestraft door extremistische monniken wordt verspreid. Een van de voorbeelden van een discriminerend juridisch kader zijn de vier rassen- en godsdienstwetten’’ die in 2015 zijn aangenomen, waaronder beperkingen op het recht van kinderen om zich te bekeren, en regels met betrekking tot het huwelijk van boeddhistische vrouwen met mannen van andere geloofsovertuigingen.