De twaalfde-eeuwse Chinese zenmeester Kakuan Shien beschrijft in de Plaatjes van de os de tien stadia van de zenweg. Op plaatje tien betreedt de hij uit de parabel de markt, met helpende handen. De markt is de samenleving.
Met helpende handen naar de markt
(…)
Als een zwerver naar de markt, met modder en stof overdekt –
Stralende ogen, een brede glimlach.
Er is geen behoefte aan wonderen
En magische krachten der goden.
Een ontbladerde boom, die hij aanraakt,
Staat terstond in volle bloei.’
Dit roept de vraag op ‘hoe’. De Boeddha beantwoordt dit in de Pali-Canon. Bhikkhu Bodhi publiceerde er in 2016 een bloemlezing over: The Buddha’s Teachings on Social and Communal Harmony.
Deze boekbespreking volgt op het mensenrechtenartikel (Magazine VvB voorjaar 2017). Daarin was te lezen: ‘Als ethiek van compassie heeft het boeddhisme van zichzelf een rijke sociale ethiek, zónder rechten.’ Hoofdstukken zes, zeven en tien van de bloemlezing, zoomen in op Boeddha’s aanwijzingen over de harmonieuze samenleving. Overbodig wellicht, maar boeddhistische ethiek is niet geworteld in het bovennatuurlijke. Het boeddhisme ziet ethiek bovendien als praktische adviezen, in plaats van als morele geboden.
Achtergronden
De Boeddha leefde in de IJzertijd in het noordoostelijke deel van het subcontinent India. Dat bestond uit koninkrijken, republieken en uit varna’s, wat sociale klassen of kasten betekent. In het gebied waar de Ontwaakte leefde, was de kastestructuur zeker nog niet zo invloedrijk, uitgebreid en star als enkele eeuwen later in heel India. Star of niet, iemands leven werd bepaald door zijn afkomst en door zijn geslacht. In deze maatschappelijke context zette Boeddha’s ontwaken het individu op de kaart. Immers alléén door iemands persoonlijke inzet is Verlichting mogelijk.
Er waren meer stammen zoals de Sakya’s, waartoe de Boeddha behoorde. De Sakya’s vielen op door hun regeringsvorm, die overeenkomt met die van het oude Athene. De Sakya-republiek werd bestuurd vanuit de hoofdstad, Kapilavastu, door een raad (parishad) van 500 burgers. De wetgevende macht had een gekozen voorzitter die de beraadslagingen leidde, de raja. Deze vorm van regering heet gana-sangha (‘equal assembly’) en gana-rajya (‘equal rule’). Hoogstwaarschijnlijk was het geen democratie, maar veeleer een oligarchie van rijke en invloedrijke mannen.
De Boeddha was getuige van een grote politieke omwenteling, die leidde tot het verdwijnen van de republieken. De vorsten van sommige staten streefden naar gebiedsuitbreiding ten koste van militair zwakkere staten en hun bevolking. Onder andere uit mededogen met deze bevolking was de Boeddha adviseur van verschillende vorsten. Hij gaf het begrip van de cakkavattin een eigen boeddhistische betekenis. In de Indiase mythologie is een dergelijke vorst een ideale heerser, die de wereld regeert met rechtvaardigheid in plaats van met macht en het volk bescherming, rust en welvaart brengt.
Walpola Sri Rahula schrijft in zijn What the Buddha taught (1959) dat de Verhevene naar het leven keek vanuit het geheel, dit wil zeggen zonder uitsluiting van maatschappelijke, economische en politieke aspecten. De leringen van de Boeddha op het gebied van ethiek, spiritualiteit en filosofie zijn redelijk bekend in het Westen. Maar, stelt de auteur, weinig is in het Westen bekend over zijn leringen wat betreft maatschappelijke, economische en politieke onderwerpen. Deze zijn te vinden verspreid in oude boeddhistische teksten. In hoofdstuk acht van zijn boek bespreekt Rahula bijvoorbeeld het akkavatti-Sihanada-Sutta. Dit soort teksten vinden we meer dan een halve eeuw later terug in de bloemlezing van Bhikkhu Bodhi.
Persoonlijk heil
Hoofdstuk zes van Bhikkhu Bodhi’s bloemlezing uit de Pali-Canon gaat over de relatie van een persoon met zijn omgeving. De Boeddha richt zich niet alleen tot monniken, maar zijn adviezen zijn ook bedoeld voor leken.
In de eerste tekst (AN 3:1-2, VNGL 1:207-208) wijst de Ontwaakte op het verschil in het gedrag tussen de dwaas en de wijze. De wijze onderscheidt zich door zijn heilzame mentale gedrag, zijn heilzame lichamelijke gedrag en door zijn heilzame taalgebruik. Hierdoor brengt de wijze, anders dan de dwaas, geen ongeluk over anderen.
In de tweede tekst (MN 110, VML 3:102-106) werkt de Verhevene dit uit en somt een breed scala op van heilzaam gedrag, dat zich vertaalt in heilzame gevolgen voor anderen. Hij plaatst het gedrag van een slecht persoon tegenover dat van de persoon, die heilzaam handelt. De heilzaam handelende persoon zal na zijn dood, na het vergaan van zijn lichaam herboren worden op de bestemming van goede mensen en deva’s.
In de derde tekst (AN 3:54, VNGL 1:269-270) heeft de Boeddha een gesprek met een brahmaan. Daarin legt hij uit welke intenties schuil gaan achter onheilzaam gedrag, hoe dit zich uit en wat de gevolgen zijn voor de persoon en voor anderen. Wanneer iemand het Achtvoudige Pad volgt, kan hij juiste beslissingen nemen, voor zijn heil en dat van anderen.
Gemeenschappen
Er bestaan natuurlijke en ontworpen gemeenschappen, legt de auteur uit in de inleiding van hoofdstuk zeven, dat ontworpen gemeenschappen heet. Een natuurlijke gemeenschap komt voort uit de band tussen mensen van wie de levens met elkaar verweven zijn. We worden geboren in een gemeenschap en zijn ondergedompeld in de samenleving waarvan die gemeenschap deel uitmaakt. Ontworpen gemeenschappen zijn opzettelijk gevormd. Mensen worden bij elkaar gebracht onder een bepaalde noemer, moeten voldoen aan bepaalde toelatingseisen en worden geleid door voorschriften. Bij een ernstige overtreding, vindt uitsluiting plaats. De Boeddha was de stichter van een kloosterorde en zijn belangstelling ging uit naar harmonie in de Sangha.
Bodhi heeft in dit hoofdstuk citaten bijeen gebracht waarin de Boeddha gemeenschappen met elkaar vergelijkt, zoals de superieure met de inferieure gemeenschap en de rechtvaardige met de onrechtvaardige gemeenschap. De Voleindigde verkiest de superieure en de rechtvaardige gemeenschap boven de andere twee en legt dit uit. Rechtvaardig is die gemeenschap waarin men zich conformeert aan de Dhamma. Superieur is die gemeenschap waarin men zich niet overgeeft aan luiheid, laksheid of luxe, maar waarin men zich inspant om het nog-niet-bereikte te bereiken.
In de tien principes van hartelijkheid (AN 10:50, NDB 1399-1401) noemt de Verhevene richtlijnen die leiden tot een harmonieuze gemeenschap. De lijst is ook bruikbaar in andere ontworpen gemeenschappen, schrijft Bhikkhu Bodhi. De nadruk op wederzijdse vriendelijkheid, goed gedrag en het delen van winst, noemt hij zelfs een krachtig tegengif tegen egoïsme dat gemeenschappen kan verdelen en zelfs kan verscheuren.
Af en toe werd de Boeddha door stamhoofden benaderd, die zijn advies zochten. In één geval (AN 7:21, NDB 1009-1010) vragen een aantal Licchavi’s zijn raad. Zij behoorden tot de belangrijkste clans in het antieke India. Zij en de bevriende clan van de Vajji’s vreesden dat hun republiek van Vaishali veroverd zou worden. Boeddha hield hun voor: ‘Licchavi’s, zolang als de Vajji’s in harmonie bijeenkomen, de bijeenkomst schorsen in harmonie en de zaken van de Vajji’s in harmonie regelen, is alleen groei voor hun te verwachten, geen ondergang.’ En ‘zolang als de Vajji’s geen vrouwen en meisje ontvoeren uit hun familie en ze dwingen met hun te leven, is alleen groei te verwachten en geen ondergang.’
Rechtvaardigheid
Hoofdstuk tien staat in het teken van natuurlijke gemeenschappen: van de familie tot en met de staat. Sterke gemeenschappen zijn afhankelijk van de relaties tussen de leden en ook hier ligt de nadruk op rechtvaardigheid. De Verlichte was van mening dat de sleutel tot een gezonde samenleving ligt in het vervullen van de verantwoordelijkheden ten opzichte van elkaar. Hij zag de samenleving als een netwerk van menselijke relaties. Deze leggen wederzijdse verantwoordelijkheden op aan de deelnemers; zie het Singalovada-sutta onder teksten in dit magazine.
In de ogen van de Voleindigde vormt de familie de basis van maatschappelijke integratie en beschaving. Het is vooral de vertrouwelijke en liefhebbende relatie tussen ouders en kinderen, en tussen ouders onderling, die heilzaam gedrag en medemenselijkheid voedt. Ze is essentieel voor de maatschappelijke samenhang en harmonie. Het hoofdstuk bevat citaten uit de Pali-Canon over de wijze waarop familieleden met elkaar omgaan.
De volgende twee citaten (MN 96, VML 2:455-461 & MN 84, VML 2:327-333) gaan over Boeddha’s afwijzing van het kastesysteem. Dit maakt onderscheid tussen mensen op grond van hun morele ontwikkeling die gebaseerd is op de groep waaruit zij van geboorte afkomstig zijn. Hiermee verbonden is een systeem van dienstbaarheid van de lagere kasten ten opzichte van de hogere. De Ontwaakte verzet zich tegen het vermeende heilige karakter van dit systeem. Hij weerlegt de claim dat het systeem afkomstig is van Brahma, de schepper-god. Integendeel, het is een door mensen gemaakte institutie. Ook wijst hij het idee van de hand dat kaste bepaalt wat iemands morele ontwikkeling is. Het zijn de intenties en de daden van iemand zelf die dit bepalen. Ten slotte, de Boeddha onderwees dat iedereen die volgens de Dhamma leeft, Verlichting kan bereiken, en dat is ook nu nog steeds bevrijdend.
Vorsten
Bijzondere aandacht krijgen vorsten in dit hoofdstuk. Zij hebben een voorbeeldfunctie: ‘Als koningen onrechtvaardig zijn, worden de koninklijke vazallen onrechtvaardig. Als koninklijke vazallen onrechtvaardig zijn, worden brahmanen en burgers onrechtvaardig. Wanneer brahmanen en burgers onrechtvaardig zijn, worden bewoners van marktstadjes en bewoners van het platteland onrechtvaardig…’ Het gaat van kwaad tot erger. Maar, als de vorst rechtvaardig is, wacht het volk een lang en gelukkig leven (AN 4:70, VNGL: 106-107).
In diverse citaten beschrijft de Boeddha het gedrag en de taken van de rechtvaardige vorst, de ‘wiel-draaiende vorst’ oftewel de rājā cakkavattī (Sanskriet: cakravartin). De belangrijkste taak van deze vorst is het opheffen van armoede (DN 5, VLL: 153-169). Het vroege boeddhisme zag het als voedingsbodem van criminaliteit. Armoede leidt tot diefstal en ander moreel wangedrag. De manier om criminaliteit te bestrijden is niet wreder straffen en de wet strikter toe te passen, maar mensen de gelegenheid, een perspectief bieden om op een eerlijke manier hun brood te verdienen. Hebben mensen een acceptabele levensstandaard dan berokkenen zij anderen geen kwaad en zal het land vrede en rust kennen.
Ten slotte
Deze boekbespreking staat stil bij citaten die inzoomen op het maatschappelijke. Het grootste deel van het boek gaat juist over persoonlijke verandering. Wringt dit niet? Neen, omdat volgens de auteur in het vroege boeddhisme persoonlijke verandering nauw verbonden was met maatschappelijke verandering. Een vreedzame en harmonieuze samenleving kan volgens Bhikkhu Bodhi niet opgelegd worden door een sterke leider of door middel van decreten. Zij heeft pas kans van slagen en beklijft pas als mensen bij zichzelf te rade gaan en hun onheilzaam gedrag laten varen. Juist begrip van het boeddhistische principe van karma helpt daarbij en heeft een beslissende invloed op de ingezette gedragsverandering.
Met dank aan Jan de Breet voor de tekstverwijzingen en de citaten waarnaar dit artikel verwijst; zie teksten in dit magazine.
Afkortingen
AN Anguttara Nikaya
DN Digha Nikaya
MN Majjhima Nikaya
NDB The Numerical Discourses of the Buddha, de vertaling van Bhikkhu Bodhi van AN
VLL De verzameling van lange leerredes, de vertaling van De Breet en Janssen van DN
VML De verzameling van middellange leerredes, de vertaling van De Breet en Janssen van MN
VNGL De verzameling van numeriek geordende leerredes, de vertaling van De Breet en Janssen van AN
Bronnen
Tydeman, N. Het temmen van de os. Uitgeverij Karnak, Amsterdam 1991
Bhikkhu Bodhi (ed). The buddha’s teachings on social and communal harmony. Wisdom publications, Somerville USA, 2016
The beginning of wisdom
Dit artikel verscheen eerder in het herfstnummer van het magazine van de Vrienden van het boeddhisme.