Kortgeleden gaf de Stichting Menno Ter Braak Het nationaalsocialisme als rancuneleer van Ter Braak uit met een inleidend essay van Bas Heijne. Heijne schrijft: ‘Ruim tachtig jaar na het verschijnen van zijn vlijmscherpe, maar vergeefse pamflet houdt Menno Ter Braak ons opnieuw een spiegel voor.’ Ook nu worden rancune en wrok genadeloos politiek ingezet. Dit artikel volgt de inleiding van Bas Heijne.
Het Humanistisch Canon noemt de schrijver en cultuur- en literatuurcriticus Menno ter Braak (1902 – 1940) ‘één van de scherpzinnigste, anti-autoritaire intellectuelen van de twintigste eeuw in Nederland. Ook toen het politieke risico’s met zich meebracht, stond hij pal voor de Europese, humanistische waarden.’
Ter Braaks biograaf Léon Hanssen schrijft: ‘Toen de NSB in februari 1934 meer dan 22.000 leden bleek te hebben, publiceerde hij in Forum een artikel onder de titel ‘Renaissance van het fatsoen’ dat opent met de woorden:
Aan hun houding tegenover het fascisme pleeg ik tegenwoordig mijn vrienden te herkennen. Geven zij ook maar een millimeter toe aan de verering van bazaarhelden, dan geef ik hen als vrienden op; het blijkt, dat de cultuurschil, die hen vroeger maskeerde, niets anders dan een onnozel vernisprocédé is geweest. Want hier juist spreekt het instinctieve rangordebesef zeer duidelijk; hier vergist men zich niet ongestraft.’
Waakzaamheid
‘Het nationaalsocialisme als rancuneleer’ verscheen in 1937 als brochure van het ‘Comité van Waakzaamheid van anti-nationaalsocialistische intellectuelen’ en richtte zich tegen Anton Mussert en zijn NSB. Een van de dragende motieven van het essay is dat het niet gaat om een ideologie, die uit de lucht kwam vallen en opeens de democratische orde bedreigde. Bas Heijne schrijft in zijn inleiding: ‘Volgens Ter Braak komen fascisme en nationaalsocialisme juist voort uit de democratie zelf. Dat lastige, moeilijk te verteren besef maakt het fel bestrijden van de nazi’s een stuk ingewikkelder, aangezien het kwaad niet alleen buiten onszelf gezocht moet worden.’
Menno Ter Braak ziet de democratie als iets dat tegen de menselijke natuur ingaat. Zij gaat uit van een gelijkheid die niet bestaat. Mensen zijn biologisch en sociaal ongelijk. Gelijkheid is een loze belofte en het draait telkens uit op een zware teleurstelling. ‘Die teleurstelling wakkert het ons aangeboren gevoel van rancune aan, de haat tegen wat ons miskent en tekort doet,’ schrijft de auteur Heijne op bladzijde 14. Ter Braak wijst op ‘de discrepantie tussen ‘het recht op alles’ en ‘het bezit van weinig.’’ De heersende klasse belijdt de gelijkheidsgedachte met de mond, wat de rancune alleen maar verder aanwakkert. De zeggenschap die wordt beloofd blijkt steeds weer hol.
Ter Braak ziet de democratie als aanjager van de rancune, maar de liberale burger in hem ziet haar echter ook als ‘de kracht die het ressentiment in toom kan houden.’ ‘Onze haat tegen degenen die ons in onze ogen kleineren en bedreigen, die op ons neerkijken of die ons negeren wordt door de democratie gereguleerd – of ‘gestileerd’, zoals Ter Braak dit noemt,’ bladzijde 15 en 16. Er is de rechtsstaat en er zijn instituties. Misstanden kunnen worden benoemd en maatregelen kunnen worden genomen, en een democratische correctie van verkeerde beslissingen behoort tot de mogelijkheden. Lukken doet het lang niet altijd, maar uiteindelijk beschermt de democratie ons tegen onszelf en tegen de mensen ‘aan wie we de macht hebben toevertrouwd.’ ‘De mensen die wij haten worden tegen ons beschermd, zoals wijzelf tegen de haat van anderen worden beschermd.’ Het nationaal socialisme wil de democratie en haar instituties vernietigen, omdat deze het uitleven van de haat om de haat in de weg staan. Dit nationaal socialisme schept een eigen werkelijkheid, waarin de waarheid er niet toe doet en leugens en ‘alternatieve feiten’ de dienst uitmaken.
Nooit van weg geweest
Op bladzijde 19 merkt auteur Heijne op dat de rancune, de haat om de haat, terug is in de politiek en de maatschappij. Ze is overigens terug van nooit helemaal weggeweest. Woorden als rancune en ressentiment zijn volgens hem ongebruikelijk in het politieke debat. Woede en haat zijn daarentegen wel gebruikelijk.
Woede zou weggenomen kunnen worden door sociale hervormingen, door aanpassingen van de wet en door regeringsmaatregelen. Haat zou kunnen worden weggenomen door onder andere voorlichting, beter onderwijs, door de ‘ontmoeting’ en door de ‘verbinding’. ‘Als het allemaal niet helpt, als de hater weigert tot inkeer te komen, dan is er nog de tik op de vingers, de rechter en een veroordeling,’ bladzijde 21. Tegenover woede en haat, zet de democratie redelijkheid in, zoals de redelijkheid van sociale hervorming of de redelijkheid van bewustwording. Het enige dat nodig is, is de erkenning van terechte grieven en wederzijds begrip. We moeten het samen zien te redden.
Ter Braak vindt dit standpunt echter veel te geriefelijk. Volgens hem is de situatie onrustbarender, immers de rancune ‘behoort tot de meest essentiële verschijnselen van onze cultuur.’ Heijne schrijft in navolging van Ter Braak dat het bovendien geen kwestie is van onder andere geletterd of ongeletterd, links of rechts, extreem of gematigd. Het is immers overal aanwezig en bestaat alleen in gradaties.
Er zijn echter groepen en bewegingen die de rancune aanwakkeren, omdat het hun enige bestaansrecht is en een aantrekkelijke bron van inkomen. Ter Braak wil ons dwingen te erkennen dat de wrok een doel op zich kan zijn. ‘Het beroep op reële grieven en het aan de kaak stellen van aantoonbare maatschappelijke misstanden is dan nog slechts een alibi voor de haat, een excuus om zich te wentelen in een alomvattend slachtofferschap.’
Terecht gevaar
Ter Braaks constatering dat heel onze samenleving doortrokken is van nijd, wrok en afgunst is geen gemakkelijk relativisme, aldus de auteur. Ook is het geen bagatelliseren van gevaarlijke tendensen, omdat ‘het kwaad nu eenmaal in ons zit.’ Bovenal is het ook geen ontkenning van reële grieven, van gerechtvaardigde gevoelens van onrecht en achterstelling. ‘Waar Ter Braak terecht het gevaar ziet, is in het feit dat de rancune heel gemakkelijk een eigen leven kan gaan leiden, alle strijdlust in zichzelf opneemt, een doel op zichzelf wordt, waaraan de werkelijkheid ondergeschikt wordt en waarop het democratisch proces geen greep meer heeft,’ bladzijde 26. Zie de link bij Waarom de democratie teleurstelt.
Ruim tachtig jaar na dato houdt Menno Ter Braak ons een spiegel voor. Heijne sluit af met: ‘Ook nu weer kost het grote moeite onszelf onder ogen te zien. We zullen sputteren, onze blik afwenden, driftig naar redelijke excuses zoeken, verontschuldigen en tegenstribbelen. Maar we zullen wel moeten. We zijn het zijn moedige, nietsontziende blik verplicht.’
Hanssen, L. Menno Ter Braak 1902 – 1940. J.M. Meulenhoff bv, Amsterdam, 2003
Nabuurs, J. Menno ter Braak, Het Nationaal-socialisme als rancuneleer. Humanistisch Canon.
Stichting Menno Ter Braak
https://mennoterbraak.nl/website/index.php
Boterman, F. Verzuiling stond intellectuele vuist tegen nationaalsocialisme in de weg. Historiek, mei 2021
Waarom democratie teleurstelt. Bas Heijne. Buitenhof, januari 2022.
https://www.youtube.com/watch?v=dK5TJIBTKfI
Bert Dorrestijn zegt
Waar ik mij in onze democratie ernstig zorgen over maak is het vertrouwen dat bij een groot deel van de bevolking weg is. We hebben een liberale premier die ondanks zijn grove misstappen nog steeds dit land regeert. Dit drijft mijns inziens mensen naar partijen als FvD en PVV. Het komt de VVD wellicht erg goed uit dat zij het eigen blazoen zo schoon houden van extreem rechtse ideeën en tevens de partijen aan linkerzijde minimaliseren. Verder lopen er in dit land ook figuren rond die op slinkse wijze gebruik maken van de onvrede door mensen aan te zetten tot het spelen van eigen rechter en het plegen van ondemocratische en ronduit bedreigende handelingen. Dit alles sluimert de laatste tijd als een vuurtje onder de democratie. Menno ter Braak merkt terecht op dat er géén gelijkheid bestaat binnen een democratie daaruit volgt dat er juist binnen een democratische beschaving aandacht moet zijn voor de kwetsbaren en minder bedeelden. Helaas is daar bij de huidige bewindslieden weinig van te merken. Het zijn nog steeds degenen die bemiddeld zijn die de dienst uitmaken en de onbemiddelden die het nakijken hebben…..
Het is een gevaarlijke tijd en de waarschuwingen uit het verleden zijn actueel. Wat mij betreft staan de signalen op rood.