Ik ben nog net niet wanhopig. Wel volledig uitgeput. Mijn voeten voelen opgezet, mijn knieën kraken bij elke stap. Ontelbare stappen, waarvan de afdaling langs het kronkelige, smalle, gladde pad (inmiddels al weer 600, 700 meter afgedaald?) bijna niet meer vol te houden is. Ik sta op instorten. Mijn begeleiders hebben het natuurlijk al lang in de gaten. Bij een kleine vlakke plek, naast een eenvoudige bergwoning, besluiten ze te stoppen en het kamp voor de nacht op te zetten. Ik kijk hen dankbaar en opgelucht aan, vechtend tegen mijn ego dat roept dat ik zo wel afga tegenover mijn Nepalese vrienden. Maar mijn gezicht spreekt boekdelen, mijn lichaam liegt niet en vertelt een verhaal van uitputting.
Uren later komen de vragen. Waarom houd ik me zo stoer? Waarom meet ik mezelf af aan mijn Nepalese vrienden? Waarom wil ik mezelf niet laten kennen door een rol van het zware kunststof tapijt voor de tempel mee te torsen? Ik zie uiteindelijk mijn beperktheid in en aanvaard in dankbaarheid het aanbod van Kama Dawa om de last van het tapijt morgen over te dragen. Ik laat me kennen. Een gedichtje dat ik jaren geleden maakte, helpt me mijn kwetsbaarheid onder ogen te zien:
Laat je niet kennen
Hij liet zich niet kennen
zijn leven lang
nu is hij man, eenzaam en bang
niemand heeft hem ooit echt gekend
Het ritueel hier is als bij elke stop van de afgelopen drie dagen. Eerst wordt er voor mij een campingstoeltje uitgeklapt. Men haalt water, vaak uit één van de vele kleine bergstroompjes. Als het water kookt, krijg ik een grote mok gemberthee. Ik mag uitrusten en toekijken hoe de anderen de tenten opzetten, de keukentent inrichten en met de voorbereiding van de maaltijd beginnen. Alles gaat tussen hen vloeiend en vanzelfsprekend. Ik heb de afgelopen dagen niets gemerkt van stemverheffingen of geruzie. Er wordt veel gelachen, vooral als er iets misgaat. Met Kama Dawa en de gebroeders Magar spreek ik makkelijk in het Engels. De oudste van de twee is de kok, de jongere broer hulp-kok, die in zijn rugmand onder meer de zware butagasfles meesjouwt.
Na de Tibetreis van 2006 (zie BD 5, 12 en 19 september) heeft Kama Dawa Sherpa, de trekking gids, met mij contact gehouden. Kama Dawa is van het Sherpa volk en geboren in het bergdorpje Duble in het district Okhaldunga in oost Nepal, een van de 75 districten van Nepal. Okhaldunga grenst aan Solukhumbu, het district waarin de Mount Everest ligt. Nepal kent 59 verschillende bevolkingsgroepen, het merendeel Hindoeïstische volkeren zoals onder meer de Chetri, Brahmanen, Tharu en Newah. De Hindoeïstische volkeren vormen ruim 80% van de Nepalese bevolking. De boeddhistische volkeren, zoals de Sherpa, de Tamang, de Magar ongeveer 10%. In Okhaldunga wonen veel Sherpa en Tamang. Beide volkeren zijn verwant aan de Tibetanen en in de vroege middeleeuwen in Nepal neergestreken. Hun taal is een Tibetaans dialect.
Niets van dit alles wist ik toen Kama Dawa begin 2007 vroeg of ik in november van dat jaar gast wilde zijn bij de inwijding van de dorpstempel in Duble. Een kleine tempel gebouwd in een gezamenlijke inspanning van de dorpsbevolking met financiële ondersteuning van enkele buitenlandse donoren en met ondersteuning van de monniken van het Khilkording klooster, hoog in de bergen boven het dorp. Na een snelle blik op de kaart (oh, Duble ligt zo’n 175 kilometer ten oosten van Kathmandu) schreef ik ‘graag’.
Ik oriënteerde me op vliegtickets en begreep dat vanaf Kathmandu een bus naar Jiri rijdt en dat ik dan nog ‘een stuk zou moeten wandelen’ om in Duble te komen. Jiri was de laatste pleisterplaats voor vroegere expedities naar de Mount Everest. Edmund Hillary en sherpa Tenzing Norgay deden het in 1953 aan voor hun geslaagde beklimming van de top. Nu vliegen de Mount Everest toeristen naar Lukla, een klein vliegveld in Solokhumbu, ook wel Tenzing-Hillary Airport genoemd. Tegenwoordig begint men daar de tocht naar de Mount Everest.
Enfin. Van Kama Dawa ontving ik op mijn ‘graag’ verontrustende reacties. Hoe ik me dat voorstelde in mijn eentje naar Duble? Een tocht, vanaf Jiri, van vier dagen over bergpaden zonder infrastructuur zoals hotels, restaurants en dergelijke. Of ik het Nepalese voedsel onderweg zou kunnen verdragen en ik niet vreesde voor buikloop vanwege het ongekookte water, waaraan wij westerlingen beslist niet gewend zijn? Hoe, Wouter sir, wil je je onderweg redden zonder een woord Nepalees te spreken of te verstaan?
Na wat heen en weer gemail, begreep ik de onhaalbaarheid van mijn spontane idee. Onhaalbaar, zeker voor een ‘polderjongen’ levend in een plat land, grotendeels beneden zeeniveau en zonder noemenswaardige ervaring in de bergen. Op mijn vraag voor alternatieve ideeën kwam Kama Dawa met een ‘expeditie plan’. Met hem als gids, een kok, enkele dragers, een keukentent en uitrusting zou het moeten lukken. De kosten waren redelijk (Nepalese prijzen), de begroting acceptabel en het idee opwindend. Dus akkoord. Hoe gelijk had hij, bedenk ik me nu, uitgeput en in stilte hoog in de bergen aan het eind van de derde trekkingdag. Maar morgen de laatste stop in Khiji Phalate, troost ik mezelf.
De reis met de bus van Kathmandu naar Jiri was avontuurlijk, gezellig en pittig. De bus bleek een oude Tata-bus; afgeladen tot op het dak toe. Met de snelheid van een oud brommertje kropen we urenlang langs smalle wegen, kronkelend, stijgend en dalend langs tientallen dorpjes en nederzettingen. Tien uur na vertrek, in het donker hoog in de bergen, pech. De accu voor de lampen van de bus was leeg. Na heel wat gehannes bleek reparatie niet mogelijk. Geen nood. Vanaf dat punt reden we onverlicht verder, waarbij enkele passagiers met zaklantaarns door de voorruit schenen voor het zicht van de chauffeur op de weg. Verlichting in broekzakformaat.
Niemand in paniek, althans te merken aan het gekeuvel in het Nepalees en het slapen van deze of gene. De enige waarneembare paniek was die in mijn binnenste. Het kan dan wel zo zijn dat de geest na de dood een hergeboorte doormaakt. Maar ik wilde zeker niet mijn leven in het daar en toen in één van de vervaarlijke ravijnen eindigen. Ravijnen die ik bij daglicht ademloos had aanschouwd met de benauwde vraag of je bij het neerstorten beter af was in de bus of op het dak ervan.
In het donker, na een busrit van ruim twaalf uur over 125 kilometer smalle bergwegen arriveerden we in Jiri. Op de plek waar mijn reisgezelschap het kampement inrichtte, kwam mijn innerlijk gemoed tot rust. Vanaf nu was het lopen. Wist ik veel? Wandelen? Het bleek een zeer, zeer zware outdoor training van voortdurend langzaam omhoog en na uren weer omlaag.
De Nepalese mannen ‘trippelen’ als het ware door de bergen ondanks hun zware bepakking van soms wel 30 kilo. In één van de manden van de dragers zit mijn grote rugzak, ik hoef slechts mijn daypack met waterzak, broodjes en droge kleding voor onderweg mee te slepen. En maar één rol tapijt. En desondanks uitgeput.
Kangyur kanjer?
‘Maak hier foto’s van’. Kama Dawa is zeer nadrukkelijk en heeft zich nog geen enkele keer met mijn ‘fotografie-beleid’ bemoeid. Er is een monnik die de dag voor de inwijdingsceremoniën een beeldje bewerkt. Boven wierook. Er gaan tientallen gebedsrolletjes in en een minuscule, houten obelisk, blauw van kleur waarop de monnik ragfijne mantra’s aanbrengt in goudverf. Mooi en precies allemaal. Het beeldje stelt Avalokiteshvara voor (Chenrezig in het Tibetaans), een bodhisattva die de compassie van alle boeddha’s belichaamt. Het zal wel deel uitmaken van de inwijding van de tempel, bedenk ik.
Er komen in dit deel van Nepal weinig westerlingen. Maar ik begin te begrijpen dat ik een speciale bezienswaardigheid ben. Ik sta hier te boek als de ‘Kangyur Djinzjak’. Ik weet niet wat het precies betekent en stel me tevreden met mijn eigen interpretatie ‘Kangyur Kanjer’. Mijn donatie voor de Kangyur wordt blijkbaar hoog aangeslagen. Kama Dawa had mij via de mail op de mogelijkheid gewezen een kleine donatie te doen voor de tempel in Duble. Specifiek voor de Kangyur. Toen niet, nu wel, weet ik waar hij op doelde. De Kangyur is een van de twee delen van de canon van het Tibetaans boeddhisme. Het betekent ‘Vertaling van de woorden van Boeddha’. De bevolking van Duble was bezig hutje bij mutje te leggen om deze boeken te kunnen verwerven voor de tempel. Dan zou de tempel echt af zijn. Men zou met een Kangyur de woorden van de Boeddha voor de mensheid kunnen bewaren. Dat zou waarschijnlijk niet meer lukken vóór de inwijding van de tempel.
De prijs van een totale Kangyur was vergelijkbaar met die van een goede wasmachine bij ons in Nederland. In die periode had ik financiële meevallers. Ik bood Kama Dawa aan de Kangyur te betalen, zodat de tempel bij de inwijding compleet zou zijn. Na enig aandringen werd mijn cadeau aanvaard. Een cadeau met een grote impact, zo zou ik in Duble ervaren.
De dagen in Duble leef ik in een roes. Bij aankomst, ik kon bijna niet meer op mijn benen staan, was er eerst de begroeting door de voorzitter van de dorpsraad in aanwezigheid van tientallen dorpelingen. Een toespraak, bloemenguirlandes om mijn hals en koppen thee. De moeheid remde in zekere zin het gloeien en groeien van mijn ‘trotse ego’. De moeheid hield mij in zekere mate met beide benen op de grond. Aardsheid blijkt vaker een beproefd medicijn tegen verwaandheid.
In Duble heb ik elke morgen buren rond mijn tent. Kijken, naar binnen kijken, mij bekijken en praten. Zonder tolk moet ik maar raden waar ze het over hebben: een merkwaardige vreemdeling, een Kangyur Kanjer? Die ochtend vroeg werd ik overigens gewekt door een aanhoudend sonoor geluid. Half in mijn slaap nog dacht ik ‘huh, een motor hier? Hoog in de bergen’? Het waren monniken die lange koperen, Tibetaanse hoorns (Dungs) bliezen. Even repeteren voor het evenement.
Het evenement blijkt drie dagen te duren. In Kathmandu heb ik ingestemd met het aanschaffen van een boeddhistische monnik outfit voor mijzelf, ‘want dat past zo mooi bij de ceremoniën’ benadrukte Kama Dawa. Och waarom niet, dacht ik, er zijn geen buren die met hun vinger naar hun voorhoofd gaan wijzen.
Op de eerste dag word ik als het ware ingewijd in de spirituele gemeenschap van Duble. Nog steeds weet ik niet precies de betekenis die dit voor hen heeft. Ik laat het me aanleunen, krijg op een gegeven moment een soort mijter opgezet, kan niets verstaan van alle geprevelde teksten die afgewisseld worden met zang, belgeklinkel en het sonore geluid van enkele Dungs. Ik interpreteer dat onder meer als uiting van dankbaarheid over mijn goedgeefsheid. Maar een gewoon ‘dank je wel’ was toch ook voldoende geweest? Ik heb van te voren gewoon niet nagedacht bij mijn donatie, het was een spontane opwelling. Ik verwachtte er niets voor terug. Maar wat mij nu in Duble overkomt beleef ik als een ‘Boeddhistisch Sprookje’. Geeft karma vroeger of later altijd een antwoord op afgeronde handelingen?
Op de derde dag zit ik tussen de monniken uit het Khilkording klooster en aanschouw hoe de dorpelingen in een rij voorbijtrekken en een soort zegening (met stip op het hoofd) ontvangen van de spiritueel leider van het klooster. Er is voortdurend zang, muziek en geblaas op Dungs. Het geluid van de Dungs maakt mij rustig, ervaar ik als zeer aangenaam en lijkt te resoneren met een grondtoon diep in mijn binnenste. Monniken, verkleed als duivelse figuren en witte leeuwachtige dieren dansen, ritmisch, langzaam. Na dit spektakel is er eten. Dal Bath, het basisgerecht in Nepal. Rijst met groenten, soms een stukje kip erbij voor wie niet volledig vegetarisch eet.
En dan gebeurt het. Kama Dawa neemt me bij de arm en reikt mij een zilveren schaal aan met daarop het beeldje van Avalokiteshvara. Hij maakt mij duidelijk dat ik drie keer rond de tempel moet lopen en daarna naar binnen moet gaan. Overdonderd geef ik gehoor aan zijn verzoek. De monniken volgen met bellen en Dungs en daarachter sluit zich de dorpsbevolking aan.
Na afloop van dit slotritueel zegt Kama Dawa dat het beeldje van Avalokiteshvara een cadeau is voor mij, van hem. De tranen wellen op in mijn ogen. Het beeldje van Avalokiteshvara staat nu nog altijd prominent op mijn kleine ‘huisaltaar’ in mijn werkkamer. Om Mani Padme Hum is de mantra die hoort bij Avalokiteshvara, een mantra tegen trots, jaloezie, begeerte en woede. Soms helpt het, soms niet. Helder blijven nadenken helpt ook een handje. Dus ‘Kangyur Kanjer’? Och.
Joost zegt
Mooi verhaal Wouter. Doet me denken aan een van mijn reizen , van Kathmandu naar Khyang Gompa. 4500 meter omhoog vanuit Dunche. Wij gingen te snel( zonder gids) omhoog en kregen last van hoogteziekte. Dat gun je niemand,verschrikkelijk. Maar als je dan weer thuis bent , weet je dat het geweldig was en nooit had willen missen. Dank voor je verhaal, brengt herinneringen terug.
dirk zegt
Mooie beschrijving van een trektocht door Nepal! Ik was in hetzelfde gebied nu al meer dan 2 jaar terug wandelend over de Great Himalayan Trail van Tumlingtar naar Jiri. Mijn herinneringen zijn nog steeds levendig! Ik heb Duble niet kunnen terugvinden op Google earth, je hebt toevallig niet de GPS coordinaten?