De redactie van het Boeddhistisch Dagblad is geïnteresseerd in de ervaringen van mensen die het boeddhistisch pad volgen. De leer bestuderen en praktiseren. Al of niet op een kussen of in een sangha of in je eentje. Ben je zo’n iemand en wil je je ervaringen delen- hoe je het boeddhisme hebt ontdekt, wat het je opbracht en niet, je teleurstellingen en hoop, je verwachting, welke richting je volgt en waarom, of als je het boeddhisme weer hebt verlaten- stuur ons jouw ervaringen in een niet zo’n heel lange tekst toe om in de serie Boeddhistische doeners en denkers gepubliceerd te worden.
De vraag naar ervaringsverhalen over boeddhistische beoefening is voor mij een mooie aanleiding om eens terug te blikken op wat zenbeoefening mij heeft gebracht. Het begon eigenlijk al in mijn kindertijd. Ik hield hartstochtelijk van de natuur. Daar ervoer ik meerdere keren een intense eenheidservaring. Ik groeide op in een streng, dogmatisch gereformeerd milieu en begreep wel dat ik het beter niet over die eenheidservaringen kon hebben, al noemde ik het voor mezelf: ik heb God ontmoet. Toen ik rond mijn twintigste met meditatie in aanraking kwam meende ik dat het mij kon helpen begrijpen waar die eenheidservaringen over gingen.
Er waren nog geen leraren in Nederland. Ik leerde zenmeditatie uit een boek. Samen met vrienden. Met angst in mijn hart. Dat ook. Want stel je voor dat ik het mis had. Dan ging ik voor eeuwig verloren. Zo heette dat in de kringen waarin ik opgroeide. De angst sleet, maar speelde tot mijn vijf en twintigste nog regelmatig op.
Intussen wilde ik niets liever dan verlicht worden. Dan zou ik immers in zo’n permanente gelukstoestand verkeren die ik kende van mijn eenheidservaringen.
Ik had een enorme drive. Ik was dus ook bovenmatig streng voor mezelf en hield dat vervolgens niet vol. Steeds weer opnieuw beginnen.
Intussen was het ook in Nederland mogelijk om mee te doen aan sesshins (meditatieretraites) in de Tiltenberg en in de Theresiahoeve.
Ik trouwde al jong en wij wilden een grote klus in ons leven. In onze jeugdige overmoed vormden we een gezin met twee dochters en drie ernstig getraumatiseerde pleegkinderen. Daarmee onze dochters een moeilijke jeugd bezorgend. Sesshins, daar was geen tijd meer voor. Mediteren kon alleen op de rustige tijden van de dag. Elke ochtend van 5.00 – 7.00 uur.
Het mediteren liet me op onbarmhartige wijze zien waarop mijn drive gegrond was: woede. Grote, maar ongerichte woede. Ik leerde dat onder ogen zien. Het ermee uit te houden. Zonder meditatie had ik dat nooit geleerd. Het was de hel. Maar uiteindelijk kwam het wel tot rust. Daarmee verzachtte ook mijn strenge houding tegenover mezelf.
Eind jaren tachtig, toen de kinderen groter werden, was er weer gelegenheid om regelmatig naar sesshins te gaan. Ik werd leerling van Nico Tydeman. Met mijn gezondheid ging het wat moeizamer, maar er was niet echt een vinger op te leggen wat er aan de hand was. Mijn zuster overleed aan een zeldzame spierziekte/stofwisselingsziekte. En het werd duidelijk dat ik het met dezelfde ziekte moest zien te redden. De dood kreeg daarmee een gezicht. Mijn koanstudie ging vooral over de dood.
Er viel niet aan te ontkomen: kort na de eeuwwisseling was ik genoodzaakt mijn werkzame leven af te sluiten. Ik had met al mijn energie geprobeerd mijn werk vol te houden en daarbij mijn gezin en vrouw ernstig tekort gedaan. Nu moest ik het toch opgeven. Na het afscheid van mijn werk zei mijn vrouw me: “Maak je geen zorgen, als je verder achteruitgaat zal ik voor je zorgen.”
Toen de rust weer was weergekeerd begon ik met het geven van zen onderricht.
Mijn vrouw werd levensbedreigend ziek. Ze genas, maar ze herstelde niet. Ze ontwikkelde een ernstig invaliderende aandoening die tot op de dag van vandaag niet helder is gediagnosticeerd: “Reuma, maar deze vorm hebben we nog nooit gezien.”
Ik ging voor haar zorgen.
Toen ontdekte ik iets van groot belang.
Ik zorgde niet voor haar, wij zorgden samen voor ons leven.
Er is geen onderscheid tussen geven en ontvangen. Het is dezelfde gebeurtenis, gezien vanuit een verschillend perspectief. We konden dit alleen maar samen doen. Natuurlijk wist ik, begreep ik, dat mijn leven oneindig veel groter is dan mijn individualiteit, volledig verweven met het hele bestaan. Nooit werd dit zo indringend duidelijk als bij het samen zorgen voor onze beider aandoeningen.
Gelukkig is het ziekteproces van mijn vrouw gestopt. Wat krom gegroeid is blijft krom, ze blijft kwetsbaar maar wordt wel weer sterker.
Veel rusten, niet te veel doen. Zo kunnen we voor elkaar zorgen, er zijn voor onze kinderen en kleinkinderen, van de natuur genieten. Zen onderricht blijven verzorgen.
Een tevreden oude man.
Ontvankelijkheid – overgave – verbondenheid.