‘Ik las ergens dat jij jezelf een allesbrander noemt, Hans. Bedoel je daarmee dat je tot geen enkele traditie behoort?’
‘Ik bedoel daarmee dat ik tot elke traditie behoor.’
‘Bedoel je daarmee dat er in elke traditie ruimte is voor niet-weten?’
‘Ik bedoel daarmee dat er in niet-weten ruimte is voor elke traditie.’
‘Behalve fundamentalistische dan toch?’
‘Waaronder fundamentalistische, antifundamentalistische, fundamentele, ongefundeerde en noem maar op.’
‘Maar die behoren toch allemaal tot het weten?’
‘Joost mag weten waartoe ze allemaal behoren.’
‘Maar wat is dan nog het verschil met niet-weten?’
‘Ik zou het ook niet weten.’
‘Wat jou betreft mag alles in de allesbrander.’
‘Zelfs de allesbrander.’