‘Eigenlijk weet je niet eens dat je niets weet’, zei ik, en vroeg me af of we dat het ononzekerheidsprincipe moesten noemen.
Maar de vraag is niet hoe we het moeten noemen, de vraag is of we het ononzekerheidsprincipe dan wel kunnen bewijzen.
Natuurlijk niet.
Opnieuw vanwege het regressieargument en het illusieargument.
Kunnen we dan misschien bewijzen dat het ononzekerheidsprincipe onwaar is?
Natuurlijk niet.
Nog steeds vanwege het regressieargument en het illusieargument.
Eigenlijk weet je niet eens dat je niet eens weet dat je niets weet.
Jemig.
En dan moeten we dit zeker het onononzekerheidsprincipe noemen?
Dat is geen spreken meer.
Dat is stotteren.