Geïnspireerd door hoofdstuk 25 van de Daodejing
Meester Tja zegt:
Was de aarde er vóór de dingen?
Was de hemel er vóór de aarde?
Zo ja of nee, wat was er dan vóór
die tienduizend twee?
Wie denkt er zo ver
met mij mee?
Heeft de kosmos een moeder?
Heeft de moeder een vader?
Heeft de vader een oorzaak?
Heeft de oorzaak een bron?
Heeft de bron een naam?
Heeft de naam een naamgever?
Als wij de naamgever zijn,
waar komen wij dan vandaan?
Waar zijn wij op dit moment?
Waar gaan we zo naartoe?
Wie waren wij, wie zijn wij en
zijn wij er straks
geweest?
Zijn dit de juiste vragen?
Zijn er juiste vragen?
Zijn vragen echt
wel vragen
of zijn ze al
het antwoord?
Groots schijnt de kosmos.
Grootser de onzekerheid
die hem verhult.
Of is het de onzekere – schepper
zonder vlees of braam?
Nog weet ik niet zijn naam,
alleen zijn bijnaam
mag er wezen
als zijn wezen
noch zijn vorm –
het Grote Tja
(on)aangenaam.
Het grote ja!
Het grote nee!
De boze heks!
De goede fee!
Het grote tja!
Gedachtenwee:
Hoe groot precies
is een idee?
Is de aarde een idee?
Is de hemel een idee?
Is nirwana een idee?
Is het zelf maar een idee?
Is de weg maar een idee?
Is de Boeddha een idee?
Is de kosmos een idee?
Is de moeder een idee?
Is de vader een idee?
Is de oorzaak een idee?
Is de bron maar een idee?
Of is dat ook maar een idee?
Wie denkt er zo ver
met mij mee?