Begin bij een kritische zelfevaluatie en kijk hoe je jezelf in moreel opzicht kunt verbeteren. Vanuit die opvatting heb ik onderzocht in hoeverre de filosofie daarbij kan helpen en dit boek is het verslag van dit onderzoek… Ik wil ook onderzoeken of ik met die ideeën van de filosofie belemmeringen zoals wilszwakte, eigenbelang, weerzin, tijdgebrek en andere bezwaren kan overwinnen (bladzijde 10 – 11).
Moraal
Het begrip ‘moraal’ is niet voor iedereen even duidelijk, dus laat ik hier eerst een definitie ervan geven. In het algemeen is ethiek het nadenken over wat je hoort te doen en waarom. Moraal is het stelsel van normen (gedragsregels) en waarden (dingen waar je om geeft) dat daarmee samenhangt. Waarom zou iemand nu zijn moraal willen verbeteren? Klaas Rozemond, filosoof, jurist en universitair hoofddocent strafrecht aan de VU, is ervan overtuigd dat hier een grote behoefte aan is. Veel mensen lijden tegenwoordig aan een gevoel van machteloosheid, hetgeen zelfs kan leiden tot het geloof in complottheorieën. De huidige menselijke samenleving loopt aan alle kanten tegen zijn grenzen aan en veel mensen hebben grote moeite om hun houding in deze situatie te bepalen. Hierbij kan de moraal helpen, verbetering van de moraal is daarom zelfverbetering.
Zelfverbetering ontstaat volgens Rozemond door ethiek, dus door na te denken, nieuwe normen en waarden te verzinnen en te proberen je daaraan te houden. Denk bijvoorbeeld aan concrete zaken zoals minder vlees eten, minder vliegen en korter douchen. Volgens Rozemond is hierbij het beste uitgangspunt de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Als iedereen zich daaraan zou kunnen houden, was er al heel wat gewonnen, maar dit gebeurt echter niet. Rozemond zou graag willen dat iedereen voor zichzelf nadenkt over de belangrijke maatschappelijke problemen om er dan in kleine kring over te discussiëren. Hijzelf heeft zijn maatschappelijke betrokkenheid steeds verder verhoogd door het schrijven van boeken en geeft toe dat daarbij ook steeds eigenbelang een grote rol speelde (bladzijde 232).
Zoektocht
Om nu deze zelfverbetering te ondersteunen gaat Rozemond op zoek naar adviezen van filosofen. De zoektocht gaat met nogal wat omwegen gepaard en begint met de vraag: ‘hoe kun je slechte mensen beter maken?’ Een gangbare opvatting is dat dit moet gebeuren door straf, maar maak je een mens daar wel beter mee? Het nadeel van zowel straf, als vergelding dan wel om herhaling te voorkomen, is dat de dader niet op zijn verantwoordelijkheid wordt aangesproken? Rozemond wil de mensen stimuleren om autonoom te worden en dat kan alleen door ethiek.
Autonome mensen hebben een verstand (geweten) en een gevoel (empathie) waarmee zij in staat zijn om zelf morele normen te kunnen formuleren waaraan ze zich kunnen houden op grond van de redenen die aan deze normen ten grondslag liggen. Deze redenen hebben volgens Rozemond te maken met de inherente waardigheid van andere mensen en de mensenrechten die daarop zijn gebaseerd. Hierbij hoort dat je je eigen belangen niet boven die van andere mensen stelt. Je moet de rechten van anderen respecteren omdat die anderen in moreel opzicht gelijkwaardig zijn (bladzijde 30). Rozemond zou graag zien dat deze autonomie meer aandacht krijgt in maatschappelijke discussies en onderwijs.
De klassieke oudheid
Alleen een deugdzaam mens kan gelukkig zijn, stelden de klassieke filosofen. Daarom wilden toentertijd mensen bij filosofen in de leer, ze wilden te weten wat een deugdzaam leven is. Misdadigers zijn dus ongelukkige mensen, al beseffen ze dat niet. Rozemond refereert meerdere malen aan Plato’s dialoog Gorgias, waarin koning Gyges wordt genoemd. Deze man was een schaapherder en vond een ring waarmee hij onzichtbaar kon worden. Met behulp hiervan vermoordde hij de koning, trouwde met de koningin en kreeg zo alle macht en rijkdom waar hij ooit van had gedroomd. Socrates merkt op dat Gyges misschien wel de rijkste en machtigste man was op aarde, maar daardoor nog niet de gelukkigste. Hij ondervond immers dat zijn begeerten nooit helemaal kunnen worden bevredigd, dat hij altijd iets zal missen. Dit gevoel kan zelfs zo sterk worden dat hij erdoor de ongelukkigste man op aarde wordt. De vraag is dus of Poetin of Xi Jìn Ping gelukkige mensen zijn. Is de laatste bijvoorbeeld gelukkiger dan de Dalai Lama?
Rozemond maakt een onderscheid tussen een universele en een parochiale moraal. Het nadeel van een parochiale moraal is dat deze alleen geldt voor de aanhangers van een bepaalde religie, het christendom bijvoorbeeld. Dit geldt bijvoorbeeld niet voor de Universele Rechten van de Mens. In een parochiale moraal wordt ook niet de vrijheid erkend van het individu om zelf het geloof van zijn keuze aan te hangen. Rozemond noemt een aantal mensenrechtenschendingen in de bijbel, deze vormen de reden waarom hij liever op een universele moraal vertrouwt, die gefundeerd is op ‘het menselijk verstand en het menselijk geweten’ (bladzijde 55).
De Verlichting
Met een grote stap komen we vervolgens in de 18e eeuw terecht. Het beste verbeteridee uit de filosofie is volgens Rozemond de categorische imperatief van Immanuel Kant (1724 – 1804). Het komt er volgens hem op neer dat rationele mensen in staat zijn om met hun verstand voor iedereen geldende geboden te vinden. Daar is dus geen god of wetgever voor nodig. Een voorwaarde is wel dat mensen handelen uit goede wil en niet uit eigenbelang. Om dit eigenbelang in te tomen is volgens Rozemond dan toch nog een staat en rechtspraak nodig. Met deze laatste constatering gaat de schrijver echter in tegen de uiteenzetting van Socrates, waar hij daarvoor met zoveel geestdrift naar verwees.
De ‘Fenomenologie van de Geest’, van Georg Wilhelm Friedrich Hegel (1770 1831) is een van de moeilijkste boeken van de filosofie, maar het principe is volgens Rozemond eenvoudig: kijken hoe je geest werkt (bladzijde 124). Het idee van Hegel is dat de geest door zichzelf te bekritiseren, door zelfreflectie, zichzelf steeds verbetert. Dit geldt volgens Rozemond ook voor de religies en de wetenschap.
Al gauw komt Rozemond terecht bij het Engelse utilisme van John Stuart Mill, waar hij zich blijkbaar erg bij thuis voelt. Het essay van Mill, dat getiteld was ‘Utilism’, verscheen in 1863 en omschreef het als de norm dat de samenleving en de politiek erop moeten zijn gericht om zoveel mogelijk geluk voor zoveel mogelijk mensen te produceren. Daarbij staat de vrijheid voorop als noodzakelijke voorwaarde voor het zelf ontdekken van het eigen geluk.
Uit de stelling dat ieder zijn geluk moet ontdekken kun je al afleiden dat hier een onoplosbaar probleem ligt, vandaar dat de begrippen ‘geluk’ en ‘genot’ door de aanhangers van deze leer steevast door elkaar worden gehaald en dan ook nog eens gelijkgesteld aan het begrip ‘nut’. Zo is de stroming aan zijn naam gekomen, nut is in het Engels utility en dat wordt zo ongeveer omschreven als alles waar mensen blij van worden. Het probleem is nu dat dit geen garantie geeft voor een moraal die past bij de problemen van deze tijd. Mensen worden blij van vliegvakanties en lang warm douchen en toekomstige generaties hoeven niet blij te worden, want die zijn er nog niet.
Volgens Friedrich Nietzsche (1844 – 1900) is de moraal de uitoefening van macht door de zwakken over de sterken. De moraal is immers een inperking van de vrijheid waar de sterken het meeste last van hebben. Dit was volgens hem in strijd met het ideaal van zelfverbetering, want wie beter wil worden wil ook sterker worden. Hij verkondigt dus een nieuwe moraal die ingaat tegen die van het christendom. Daarbij beroept hij zich op idealen uit de klassieke oudheid en volgens Roozemond ook op idealen uit het Oosten. Nietzsche was dus een filosoof die ageerde tegen de kuddegeest. Roozemond maakt de klassieke fout om dit idee in verband brengen met de ideeën van de nazi’s. Het is volgens hem een bewijs dat Nietzsche’s filosofie verkeerd kan worden gebruikt, de vraag is of dat niet voor elke filosofie geldt.
De wetenschap
Vandaag de dag worden er vraagtekens gezet bij de morele autonomie van de mens. Zonder dit heeft lijfstraffen en opvoeding echter weinig zin, want als mensen gestuurd worden door hun hersenprocessen kunnen ze er niets aan doen dat ze elkaar vermoorden. Straf en opvoeding zouden volgens sommige wetenschappers moeten worden vervangen door ingrepen in de hersenprocessen. Rozemond ziet gelukkig dat deze redenering van het zogenaamde moreel determinisme zichzelf in de voet schiet.
Als alles van het brein afhangt, wie is dan nog autonoom, wie kan dan bepalen wat goed of fout is en wie moet dan wie opereren? De aanhangers van het Forum voor Democratie zouden ongetwijfeld de hele Nederlandse bevolking op de lijst willen zetten. De schrijver pleit daarom voor een soort middenweg: mensen kunnen al naar gelang de omstandigheden meer of minder vrij zijn en dus meer of minder autonoom. Experimenten onder andere in Noorwegen op het gevangeniseiland Bastoy, tonen aan dat veel mensen kunnen leren om moreel te leven zodra ze de kans krijgen om verantwoordelijkheid te nemen.
Een alternatieve morele stroming is volgens Rozemond die welke zegt dat de moraal gebaseerd is op emoties. In de moderne tijd wordt dit bevestigd door Antonio Damasio die in zijn boek ‘De vergissing van Descartes’ laat zien dat mensen zonder emoties stuurloos zijn. Er zijn filosofen die vinden dat de moraal gebaseerd moet zijn op gevoelens, de zogenaamde emotivisten. Rozemond denkt dat conservatieven beter in staat zijn om op de gevoelens van mensen te werken, omdat ze een beroep doen op de angst voor het verdwijnen van een gemeenschap, voor vrijheid en voor vreemdelingen. Als hij gelijk geeft toont dit echter juist aan dat mensen door hun emoties stuurloos worden. Dit vinden ook de stoïcijnen, die juist een moraal van de passieloosheid voorstaan. Alweer toont Rozemond zich hier een slechte leerling van Socrates, op wie de Stoïcijnse traditie teruggaat. Juist in de aangehaalde dialoog de Gorgias laat Socrates zien dat een retor, iemand die goed de gevoelens van anderen kan bespelen, geen moraal heeft.
De moraal van de schrijver
Al met al is het een boeiend, maar slordig geschreven boek. De onderwerpen wisselen snel en er zijn veel afdwalingen. Weinig beweringen worden degelijk onderbouwd. Rozemond schijnt te denken dat je voor een bewering niets over het onderwerp hoeft te weten, omdat het al voldoende is om naar een boek te verwijzen. Hij bekent dat hij een verstokte liberaal is in de traditie van John Stuart Mill (bladzijde 81), maar hij stemde PvdA. Toch begrijpt hij dat het liberalisme, net als het kapitalisme dat daarmee nauw verbonden is, een vernietigende werking heeft op traditionele gemeenschappen (bladzijde 82) en op de natuur. Hij betreurt het dat veel mensen de politiek links laten liggen, omdat ze niet meer geloven in het samen oplossen van problemen. Hij beseft niet dat dit het resultaat is van liberaal beleid, want daar heeft men alleen privatisering en belastingverlaging in het vaandel.
Ik vind bovendien zijn visie op het kapitalisme nogal naïef, daarmee bedoel ik dat hij geen onderscheid maakt tussen het Amerikaanse aandeelhouderskapitalisme en het Rijnlandse model. Dit is hem des te meer aan te rekenen als hij betoogt dat het kapitalisme de enig mogelijke vorm van economie is. ‘Zo is het kapitalisme een gesloten systeem geworden waaruit niemand kan ontsnappen, omdat iedereen ervan profiteert en er geen alternatief is’ (bladzijde 142). Dit een nogal onbesuisde bewering, vooral als daar geen goede argumenten voor worden genoemd. Het enige wat Rozemond hier weet te zeggen is dat het communisme niet heeft gewerkt. Dit mag dan wel zo zijn, maar het kapitalisme werkt evenmin, we doen er alleen wat langer over om hierachter te komen. Daarvoor hadden we Piketti nodig en nog een aantal andere Franse en Duitse auteurs waarvan Rozemond blijkbaar nog nooit heeft gehoord. Hij denkt dat de armen profiteren van het kapitalisme. ‘Veel mensen ervaren het kapitalisme niet als een verslechtering, maar juist als een verbetering van hun economische positie en werken er daarom graag aan mee’ (bladzijde 116). Het is echter allang bewezen dat het ‘trickle down’ mechanisme niet bestaat. De kloof tussen arm en rijk wordt gestaag groter. Als klap op de vuurpijl houdt hij de inheemse volken verantwoordelijk voor de ontbossing (bladzijde 118)!
Rozemond schrijft heel leesbaar en geeft de ideeën van een aantal filosofen goed en bondig weer. Hij kan echter ook slordig en oppervlakkig zijn. Een trefwoordenlijst zou ook een welkome aanvulling zijn geweest. Het boek is zeker een rijke bron en stimulans voor het nadenken over de huidige ethische problemen en het discussiëren over mogelijke oplossingen. In dat opzicht heeft het zijn doel zeker bereikt.