De zoon van een NSB’er komt er in de loop van zijn leven achter dat hij misschien nog wel fouter is dan zijn vader. Hij realiseert zich dat hij niet als zodanig de geschiedenis in zal gaan dankzij het feit dat hij in een andere tijd leeft. Toeval dus.
Mensen wijzen naar elkaar en naar het verleden – leert hij – het zou waarschijnlijk beter zijn als ze beseffen dat het daar uiteindelijk niet veel mee te maken heeft. Het waren niet de moffen, het zijn de mensen.
Auteur Haye van der Heyden is zelf zoon van een NSB’er. Hij werd 12 jaar na de Tweede Wereldoorlog geboren en groeide op zonder vader. Haye werd als kind vaak met de nek aangekeken vanwege zijn vader, die fout was in de oorlog. Daardoor voelde hij zich als vanzelfsprekend minder waard dan andere mensen.
Haye ontmoette zijn verwekker pas op 28 jarige leeftijd. Tot zijn schrik kon hij het goed met hem vinden. Voor het boek Niet de Moffen maar de Mensen dook hij in de archieven en voerde gesprekken met zijn vader. Om erachter te komen wie de man is wiens verleden zijn leven zo beheerst.
Om lezen toegankelijk te maken voor een groot publiek startte comedyschrijver Haye van der Heyden dit jaar de eerste uitgeverij ter wereld die boeken uitgeeft met de dramaturgische strakte en leestijd van een speelfilm. Ze lezen alsof je naar een spannende, romantische of komische film kijkt. Hij is bekend van Nederlandse tv-series zoals Familie Kruys, Kinderen geen Bezwaar en In de Vlaamsche pot.
Auteur: Haye van der Heyden
ISBN: 978-90-8305-580-0
Productvorm: e-boek
Uitgever: Uitgeverij Vogelvrij
De Nationaal-Socialistische Beweging in Nederland (afgekort: NSB) was een Nederlandse politieke partij die van 1931 tot 1945 heeft bestaan. De NSB huldigde de ideologie van het nationaalsocialisme, presenteerde zich vanuit een antidemocratische gezindheid zelf niet als partij maar als een beweging en fungeerde ten tijde van de Duitse bezetting van Nederland in de Tweede Wereldoorlog als collaboratiepartij.
De NSB was antiparlementair en autoritair en zij hechtte veel waarde aan een sterke leider. Vanaf de oprichting presenteerde de partij zich als beweging, ter onderscheiding van de gevestigde partijen in het democratisch bestel. Pas later zou de partij, onder invloed van de ontwikkelingen in nazi-Duitsland onder leiding van Adolf Hitler, steeds verder radicaliseren. Daarbij werden eveneens steeds frequenter antisemitische standpunten ingenomen. Het door de leider van de partij Anton Mussert geschreven Program was grotendeels een vertaling van dat van Hitlers NSDAP, maar rassenleer en antisemitisme ontbraken er vooralsnog in.
Na een jaar van zorgvuldige voorbereiding in kleine kring trad de NSB op 7 januari 1933 voor het eerst in de openbaarheid met een door 600 aanhangers bezochte ‘Landdag’ in Utrecht. Toen werd ook het partijweekblad Volk en Vaderland (met als hoofdredacteur de schrijver en uitgever George Kettmann) geïntroduceerd. Ook werd op de Utrechtse Mariaplaats voor het eerst gemarcheerd door de eerste formaties van de zwart-geüniformeerde Weerbaarheidsafdeling (WA).
Een snelle groei nam zijn aanvang: van circa 1000 leden in januari 1933 naar 21.000 op 1 januari 1934, 33.000 op 1 januari 1935 en 52.000 op 1 januari 1936. Er werden ook enige duizenden leden ingeschreven in Nederlands-Indië (deze voor het merendeel vermogende leden vormden de belangrijkste groep financiers van de NSB).[1]
Bij de Statenverkiezingen van 16 april 1935 boekte de NSB een sensationeel succes: 7,94% van de stemmen.
De NSB had vooral aanhangers onder de middenklasse: middenstanders, ambtenaren en kleine boeren. De NSB was vooral sterk in de regio’s Drenthe (met name Assen), Utrecht, Noord-Holland (met name Amsterdam, Bloemendaal, Zandvoort, Marken en Texel), de Achterhoek (met name Winterswijk en omgeving, Borculo en Ruurlo), ‘s-Gravenhage en niet-bevindelijk gereformeerde delen van de Veluwe (met name Rozendaal), zowel vanwege de geringe kerkelijke binding daar alsook vanwege het succes van Landbouw en Maatschappij in die gebieden.
Nieuwe NSB-kiezers waren vooral voormalige aanhangers van de Liberale Staatspartij (LSP) alsook voormalig SDAP-electoraat. De eigenlijke partijfunctionarissen kwamen daarentegen uit alle lagen, politieke en confessionele groepen in de Nederlandse bevolking.
Landelijk gezien was de aanhang van de NSB (percentage stemmen tijdens verkiezingen van 1935 en 1939) groter in verstedelijkte gebieden, in gemeenten met meer welgestelden, in gemeenten met meer werklozen, en ook in gemeenten met relatief meer joden; de aanhang van de NSB bleef klein in gemeenten waar de ‘politieke’ verzuiling sterk was, afgemeten aan de steun voor de vier grote partijen die elk een zuil vertegenwoordigden De alledaagse verzuildheid, afgemeten aan de mate waarin men binnen eigen religieuze kring trouwde, vormde voor katholieken en gereformeerden niet een drempel die hen weerhield om te stemmen op de NSB. Waarschuwingen van de gereformeerde kerk lijken een remmend effect te hebben gehad op de groei van de NSB in gemeenten met meer gereformeerde inwoners.
Joodse leden
Aan het begin van het bestaan van de NSB konden Joden lid worden. Het aantal Joodse leden van de beweging is altijd marginaal geweest. In 1933 werd het aantal Joodse leden geschat op enkele tientallen, en in 1935 schatte Van Geelkerken het aantal Joodse leden op ongeveer 150. In oktober 1938 werd alle Joodse aanwezigheid en activiteiten in de NSB verboden. Op het hoogtepunt van de Jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog genoten in Doetinchem enkele Joodse voormalige NSB’ers – tijdelijk – een voorkeursbehandeling gedurende hun internering.
Vanaf eind 1935 begon de NSB-aanhang evenwel terug te lopen in de meeste gebieden. Het ledental was op 1 januari 1937 gedaald tot 48.000, daarna ging die daling in versneld tempo door (32.000 op 1 januari 1940). De Tweede Kamerverkiezingen van mei 1937 werden een echec: 4,22% van de stemmen, dus bijna een halvering ten opzichte van 1935. Bij de Statenverkiezingen van april 1939 daalde de NSB-aanhang verder tot 3,89%.
Die teruggang kwam doordat de tegenstand van de zijde van de democratische partijen, van de vakbeweging en de kerken veel sterker werd toen het fascisme een ernstig te nemen gevaar bleek. Kritische intellectuelen verenigden zich in het Comité van Waakzaamheid dat bezorgd de ontwikkelingen in Nazi-Duitsland volgde en het Nederlands publiek waarschuwde voor de partij. De Nederlandse regering nam maatregelen: eind 1933 was het NSB-lidmaatschap voor ambtenaren verboden en eind 1935 nam de regering-Colijn het initiatief tot een verbod van particuliere weerkorpsen (zie ook Uniformverbod). Dit werd geregeld in de Wet op de weerkorpsen. De NSB-leiding hief naar aanleiding hiervan de WA eigener beweging op.
Hoofdoorzaak van de teruggang was echter de radicalisering die de beweging vanaf 1935 doormaakte en die vele sympathisanten van haar vervreemdde. Op ideologisch gebied werden de staatsabsolutistische denkbeelden van hegeliaanse filosofen (B. Wigersma, S.A. van Lunteren e.a.), die in de eerste jaren in de NSB de toon aangaven, vanaf 1935 verdrongen door de ‘volkse’ theorieën van ‘bloed en bodem’. In zijn brochure De bronnen van het Nederlandsche nationaalsocialisme (herfst 1937) aanvaardde Mussert het racistische antisemitisme (in de dagelijkse propaganda van de NSB had een anti-Joodse mentaliteit reeds tevoren een onderhuidse rol gespeeld). Tijdens de Tweede Wereldoorlog steeg het aantal leden tot ongeveer 100.000. De nieuwe leden – van wie velen in mei 1940 toetraden – werden door de oudgedienden van de partij vaak smalend als ‘meikevers’ betiteld.
Nog duidelijker voor het grote publiek was de radicalisering ten aanzien van de buitenlandse politiek. In oktober 1935 verklaarde Mussert zich solidair met Italië, dat zojuist Ethiopië was binnengevallen, en sedertdien steunde de NSB de agressieve politiek van Hitler-Duitsland en Mussolini’s Italië. Naarmate deze opstelling de NSB meer isoleerde, werd ook haar binnenlands-politieke optreden steeds tomelozer en vulgairder en haar tactiek steeds minder burgerlijk en ‘legaal’.
Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, bepleitte de NSB voor Nederland strikte neutraliteit. Haar sympathie stond geheel aan de Duitse kant: zij verwachtte als resultaat van de oorlog een ‘nieuw Europa’ op nationaalsocialistische grondslag onder Duitse hegemonie. Nederland zou daarin nog slechts een plaats kunnen vinden als het Mussert en de NSB aan de macht bracht. Tijdens de meidagen van 1940 werden ongeveer 10.000 NSB’ers gevangengezet. Hun bevrijding door de Duitsers versterkte hun neiging om met de bezetters samen te werken. Op de ‘hagespraak’ van 22 juni 1940 te Lunteren schaarde Mussert zich volledig aan de Duitse kant: voor hem en zijn aanhang was de oorlog met Duitsland afgelopen en had het Oranjehuis de troon verspeeld. Een jaar na de Duitse inval (1941) in Nederland werden alle politieke partijen behalve de NSB verboden.
De feitelijke rol van de NSB tijdens de bezetting was slechts die van hulptroep van de Duitsers. Vele NSB’ers aanvaardden gretig lagere en middelhoge bestuursfuncties (burgemeester, commissaris, secretaris-generaal, enz.). Duizenden van hen namen dienst bij de Waffen-SS, vooral aan het oostfront. Vanaf de zomer van 1943 waren veel mannelijke leden georganiseerd in de Landwacht, een paramilitaire zelfverdedigingsorganisatie, die de bezetters hielp de bevolking te ‘beheersen’, wat zich uitte in terreuracties tegen burgers.
Jodenjagers
Van de zogenaamde Colonne Henneicke, een groep ‘Jodenjagers’ in Amsterdam die zich bezighield met het opsporen van Joden, was meer dan 80 procent lid van de NSB. Hoewel de NSB als organisatie niet heel nadrukkelijk werd ingezet door de Duitsers bij het uitvoeren van het deportatiebeleid, bevonden zich onder de leden van de NSB fanatieke antisemieten die zich bereid toonden hand-en-spandiensten te verrichten bij het oppakken van ondergedoken Joden.
Na de bevrijding van de Duitse bezetting in Nederland werd de NSB verboden en werden veel van haar leden wegens hulpverlening aan de vijand berecht. Mussert zelf werd ter dood veroordeeld en gefusilleerd, Van Geelkerken kreeg een levenslange gevangenisstraf opgelegd. Meinoud Rost van Tonningen kwam op 6 juni 1945 in de gevangenis van Scheveningen onder verdachte omstandigheden om het leven.
Zodra een deel van Nederland bevrijd was, werden NSB’ers en anderen, verdacht van ‘hulpverlening aan de vijand’, gearresteerd door het Militair Gezag, de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) en door onofficieel opererende groepjes burgers. Daarbij waren plundering van woonhuizen en diefstal van persoonlijke bezittingen van NSB’ers en met hen gelieerde burgers geen zeldzaamheid. De gearresteerden werden soms verbaal aangevallen en lichamelijk mishandeld. Honderden vrouwen werden kaalgeschoren vanwege hun omgang met Duitsers. Na de volledige bevrijding ondernam de regering geen maatregelen tegen plunderaars en personen die de arrestanten mishandelden. Hoewel zij dit niet hardop zei, was men overduidelijk van mening dat de overgelopen personen hun behandeling over zichzelf hadden uitgeroepen. Tegen de burgers die de mishandelingen en plunderingen pleegden, werd nauwelijks door de Nederlandse overheid actie ondernomen.
Aangekomen in de vaak geïmproviseerde internerings- en bewakingskampen (scholen, fabrieken, loodsen, forten en kazernes) of in voormalige Duitse concentratiekampen (Vught, Amersfoort en Westerbork) verdwenen dikwijls fouilleringsgoederen (horloges, trouwringen, vulpennen, sieraden). Er konden in de eerste maanden van internering onder meer lichte tot zeer zware mishandeling, moord, doodslag, onthouding van medische zorg en voedsel en ook verkrachting op ruime schaal plaatsvinden.
Door dwangarbeid in onder andere kamp Hooghalen raakten vele gevangenen uitgeput en stierven de hongerdood. De prominente NSB-politicus en jurist mr. dr. Wilhelmus de Rijke werd in een strafkamp in de Noordoostpolder in de zomer van 1945 dusdanig mishandeld door een bewaker, dat zijn been geamputeerd moest worden. In het politieke gevangenenkamp Westerbork nabij Hooghalen stierven voornamelijk in de herfst van 1945 talloze geïnterneerde zieken, kinderen en bejaarden door systematische ondervoeding en de onhygiënische omstandigheden. In het bewaringskamp Harskamp werden in de laatste maanden van 1945 en in begin 1946 door de bewakers – willekeurig – talloze militaire collaborateurs, Duitse Wehrmachtssoldaten, Nederlandse krijgsgevangengemaakte Waffen-SS’ers, Landwacht- en tevens NSB-gevangenen door nachtelijk geweervuur in hun slaap vermoord.
Tussen 24 april 1945 en 1 december 1948 bleef het voormalige doorgangskamp Westerbork als straf- en bewaringskamp voor NSB’ers, oud-Waffen-SS-vrijwilligers en andere politieke delinquenten in gebruik. Tot 1946 werden daarbij naast BS-verzetslieden ook de in Westerbork tot de bevrijding achtergebleven Joodse voormalige gevangenen ingezet. De latere PvdA-politicus en joodse oud-gevangene Ed van Thijn verklaarde over deze tijd dat hij als tienjarige bij bewaking van verhongerende politieke gevangenen meegeholpen had:
‘Ik moest met de NSB’ers het bos in, hout sprokkelen. Deze mensen bewogen zich voort als schimmen, in ieder geval in mijn herinnering, en smeekten me om eten. Daar ging ik niet op in. Ik had dan wel een stok, maar ze hadden me makkelijk kunnen overmeesteren. Ze hebben het niet gedaan. Ik denk dat ik ze de baas kon. Ze waren zó verzwakt. Ze hadden alleen maar primaire levensbehoeften, uitgeteerd van de honger. Het was een absurde situatie.’
Eind september 2012 werden de overblijfselen van om het leven gekomen geïnterneerde NSB’ers en SS’ers gevonden in een ‘vergeten’ massagraf in een bos nabij het toenmalige politieke gevangenenkamp Westerbork.
De overheid maakte begin 1946 een einde aan de misstanden, maar er was toen al veel kwaad geschied dat haar door geestelijken en door enkele schaarse persberichten was gemeld. In Kamp Erica bij Ommen kwamen van 1945 tot de zomer van 1946 honderden politieke delinquenten, onder wie NSB-kinderen, om het leven door onbehandelde tyfus.
Slechts een zeer klein deel van degenen die zich misdroegen tegen NSB’ers werd wegens strafbare feiten vervolgd en gestraft. In totaal werden rond de 150.000 mensen geïnterneerd en werden ruim 450.000 collaboratiedossiers aangelegd tijdens deze bijzondere rechtspleging.
Een kleine minderheid van voormalige, voornamelijk kerkelijk betrokken, verzetslieden namen in enkele gevallen zelfs de verdediging van de eigendomsrechten van familieleden van NSB’ers op zich en beriepen zich op barmhartigheid. Zo verdedigde dominee Leendert Overduin (predikant der Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband), de verzetsman van het onderduiksysteem voor vele honderden Enschedese joden, na de bevrijding de Duits-Nederlandse NSB-weduwe Anne Christine Lasonder-Bauer bij de Nederlandse justitie en in de pers tot 1969. De misstanden en martelingen van NSB-leden en hun gezinsleden in het politieke detentiekamp Vught werden door de jezuïet Jan van Kilsdonk, en later door de bisschoppenconferentie, bekritiseerd. Pas na jaren werden de donkere kanten van de repressie in bredere kring belicht.