De denkbeelden van de Japanse zenleraar Hisamatsu zijn niet alleen één grote aanklacht tegen de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog, maar in onze tijd ook tegen een wereld vol consumentisme, zonder dat je als boeddhist een veilig heenkomen kunt vinden.
Mijn ouders vertelden mij over dingen die er gebeurden toen ik kind was. De Franse president De Gaulle wilde een verenigd Europa zonder Groot Brittannië, John F. Kennedy werd doodgeschoten in Dallas en de toenmalige Sovjet-Unie bouwde een muur dwars door Berlijn heen.
De eerste geschiedenisles op de R.K. lagere school “Heilig Hart” staat in mijn geheugen gegrift. “De belangrijkste gebeurtenis in de geschiedenis is de geboorte van onze Heer Jezus Christus op aarde,” dicteerde onze leerkracht. Wij schreven het in ons schrift keurig op de rechterpagina. Voor op de linker pagina kregen we een uitgeknipte kleurplaat van een lijdende Jezus aan het kruis. Het geheel ging mee naar huis en werd vóór de volgende geschiedenisles terug verwacht, voorzien van de handtekening van tenminste één van je ouders.
Wij bevinden ons temidden van de levende geschiedenis, word ik mij de afgelopen jaren des te bewuster naarmate ik mezelf erover meer hoor praten met inmiddels mijn eigen kinderen. Op films zien we een New York mét de torens van het World Trade Center nog intact. In Windows on the World, het restaurant bovenin één van de torens, rookte ik nog sigaren met uitzicht over gans Brooklyn, voordat het WTC door moslimterroristen met vliegende bommen met de grond gelijk werd gemaakt.
Ik laat mijn kinderen ook zien dat een Israëlische premier de autoriteit van de Amerikaanse president uitdaagt met een toespraak tot het Congres. En ik vertel ze over de koloniale achtergronden van de turbulentie die in landen als Syrië, Irak en Egypte een vluchtelingenstroom onze kant uit opwekt.
Geïnspireerd door mijn geschiedenisleraar op de middelbare school ben ik het vak zelf gaan studeren op de universiteit. Politicologie vond ik te vooringenomen (marxistisch) en rechtsgeleerdheid te saai en jezuïtisch. In die wetenschappelijke omgeving kwam ik algauw in aanraking met wat meer dan dertig jaar lang mijn basiskoan is geweest, al kan ik dit alleen terugkijkend zo noemen.
Als wij, als kennende subjecten, via bronnen en sporen, een verleden (object) bestuderen, hoe is het dan mogelijk de waarachtigheid van jouw versie van de geschiedenis te toetsen aan een object dat per definitie foetsjie, weg is? Ik heb het antwoord overal gezocht, maar nooit gevonden; de vraag heb ik al die jaren onopgelost bij me gedragen, nadat ik de vlucht vooruit had gemaakt naar journalistiek en communicatie bij de overheid en in het bedrijfsleven.
Mijn onopgeloste probleem is een knetterboeddhistisch vraagstuk. Er zijn boeddhisten die menen dat de bronnen en sporen die zijn neergeslagen in de Pali Canon, een getrouwe weergave zijn van het woord van de Boeddha. Dit zijn de mensen die denken dat ze het object in handen hebben van waaruit je op een bijna wetenschappelijke manier de intentie van Gautama en zijn aanwijzingen voor een juiste levenswandel kunt aflezen. Ik noem ze wel eens, met een kwinkslag, de gereformeerden onder de boeddhisten, de antirevolutionairen die terug verlangen naar de eenvoud van een vervlogen ancien régime.
Het is een welhaast theologische debatsituatie, want je hebt ook anderen, die minder aan de letter hangen en meer naar de geest van de Boeddha willen handelen. Deze groep maakt het niets uit of oude teksten nu wel of niet de ‘echte’ Boeddha sprekend opvoeren. Ze zien dwars door de schriftgeleerdheid heen latere boeddhistische scholen vorm geven aan de religieuze verbeelding van generaties die zich de Boeddha niet meer levend konden voorstellen, maar wel in termen van hun taal en cultuur een boeddhaweg voor zichzelf wilden uitzetten. De volgers van de geest van de Boeddha zijn in dit verhaal de liberale theologen, die modernisering van het erfgoed omarmen als enig mogelijke weg om in onze tijd nog iets aan wijsheid te ervaren op basis van de verder onbegrijpelijke schriftuurlijke abracadabra van het verleden.
Het antwoord op mijn basiskoan van dertig jaar geleden heb ik ondertussen gevonden binnen de zentraditie, bij de twintigste-eeuwse Japanse leraar Hisamatsu Shin’ichi, over wie ik vorige maand op deze plaats al een artikel schreef. Dat ging over Hisamatsu’s ontmoeting met de Zwitserse psychiater Carl Jung; de historische dimensie heb ik toen maar even buiten beschouwing gelaten.
Het verhaal van Hisamatsu is fascinerend; rechtdoende aan al zijn veelzijdige perspectieven als zenleraar op individu en samenleving, zou je er met gemak een heel boek over kunnen volschrijven. Ik ga hier niet proberen een synopsis te produceren van een boek waar ik niet de auteur van zal zijn. Het enige wat ik wel kwijt wil, is dat naast Dogen en Shinran aan mijn lijstje van dode boeddhistische leraren nu ook Hisamatsu en zijn inspiratiebron, de Chinese zenpionier Linji (negende eeuw), met stip zijn toegevoegd.
Hisamatsu gaat, tot dusver als enige, rechtstreeks de confrontatie aan met mijn kwellende probleem met de geschiedenis. Hij fileert in een artikel van tien pagina’s de godganse westerse filosofie en theologie en constateert dat alles, moraal, ethiek en wetenschap, gebaseerd is op de dialectiek van subject en object waardoor mensen van nu zich niet doorverbonden en dus verloren voelen in een zinloze kosmos.
Mensen leven in een geschiedenis die het psychologische bouwwerk is van hun verhalen en herinneringen, die zich op hun beurt samenballen in een voortschrijdend nu dat naar de toekomst open is. Er bestaat, met andere woorden, in de visie van Hisamatsu helemaal geen geschiedenis die je als object kunt bestuderen en reconstrueren. Zou dit mede een reden zijn waarom het vak geschiedenis in het boeddhistische curriculum nooit een hoge plaats heeft ingenomen?
Ik ben een kind van de historische dialectiek dat in een serie ontladingen en aha-ervaringen stukje bij beetje zijn intellectuele ballast van zich heeft afgeschud totdat Hisamatsu in combinatie met een stukje muzikale yogatherapie mij in een staat van een voor nu maar weer finale climax heeft gebracht. De eenheid van samsara en nirvana in de beleving van het zenboeddhisme leidt tot een soort fundamentele onverzettelijkheid in deze wereld. Een onverzettelijkheid gepaard met een gewetensvrijheid die je onder sommige omstandigheden, in sommige landen, om ideële redenen voor het vuurpeloton of in de martelkamer zouden kunnen brengen.
Hisamatsu’s benadering is niet alleen één grote aanklacht tegen de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog, maar in onze tijd ook tegen een wereld vol consumentisme, zonder dat je als zenboeddhist een veilig heenkomen kunt vinden in je knusse sangha of mindfulnessgroepje, zonder dat je terecht kunt bij idealistisch humanisme en zonder dat je kunt vluchten in GroenLinksig-achtige sociale waarden. Het is alsof de ijzeren vuist van Linji uit je beeldscherm naar voren komt en je bij je lurven grijpt; onder alles wat berust op historische dialectiek, vooruitgangsgeloof en materialistisch objectiviteitsdenken slaat Hisamatsu in die geest genadeloos de bodem weg.
Het enige wat rest is vernieuwing van de mens van binnenuit, een boeddhistisch beschavingsideaal van onverzettelijkheid. Op zoek naar westerse paralellen kom ik alleen maar uit bij excentrieke auteurs zoals Hermann Hesse en Albert Camus. Het was de laatste die in onbeschrijflijk mooi Frans schreef: “Le seul moyen d’affronter un monde sans liberté est de devenir si absolument libre qu’on fasse de sa propre existence un acte de révolte.” Oftewel: De enige manier om stelling te nemen tegenover een wereld zonder vrijheid, is zo absoluut vrij te worden dat je van je eigen bestaan een daad van verzet maakt.
Geen van beide auteurs was overigens boeddhist. Hesse laat in zijn roman Siddharta de gelijknamige hoofdpersoon zelfs de ‘historische’ Boeddha ontmoeten en afstand nemen van het volgelingschap. De echo van Linji is hier aan het werk: om de Boeddha werkelijk te volgen, moet je hem eerst symbolisch doden om in jouw geest ruimte te maken voor jouw eigen weg, voor spirituele transformatie op eigen termen.
Dit is dus wat zenboeddhisme ook, mede, van je vraagt. Een onverzettelijkheid waarmee je met één voet in en met één voet buiten de modderstroom van de geschiedenis staat opdat de lotus bloeien kan. Een onverzettelijkheid van toevertrouwen ook aan je diepste geloof. Hisamatsu noemt dat in zijn geschriften de ‘suprahistorische’ dimensie van zijn denken, die echter niet vraagt om intellectuele bevestiging maar om praktisch handelen. Boeddhisme is bij Hisamatsu alleen mogelijk als maatschappelijk geëngageerd boeddhisme, waarmee hij ook de betrekkelijkheid van het ‘zitten’ in zazen onderstreept.
Sjoerd zegt
“Ich und Du” van Martin Buber is voor mij altijd Europese parallel geweest.
Het was voor mij een van de fylosofische en ethische fundamenten in mijn beroep als psychotherapeut, als beeldend kunstenaar en in mijn leven als mens.