Inmiddels was het halverwege de derde dag van mijn eerste osesshin in Sogenji. Het zitten ging eigenlijk best goed, zelfs al had nog ik net voordat de osesshin begon mijn linkervoet erzwikt. Hij was nog wat dikkig en blauw, maar gelukkig ik kon er toch goed mee zitten. Want vooraf had ik me daarover natuurlijk wel wat zorgen gemaakt.
Een osesshin is een intensieve meditatieperiode die precies een week duurt en die helemaal in het teken van de zentraining staat. Voordat de week begon nam Marloes het programma tot in het kleinste detail met me door. ‘Neem maar een opschrijfboekje mee,’ had ze gezegd, ‘want het luisterde allemaal erg nauw.’ Het kwam ongeveer op het volgende neer:
3:30 Kaijo (opstaan)
4:00 Choka (sutra’s in de hondo, de hoofdtempel)
5:00 Zazen (meditatie) en sanzen (persoonlijk onderhoud met de Roshi)
7:00 Ontbijt met rijstgruwel: genmai-rijstepap met miso en goma
7:30 Outside cleaning (park aanharken en opruimen)
8:00 Inside cleaning (zendo en toiletten schoonmaken)
8:15 Koffiepauze
8:30 Zazen en sanzen
12:00 Lunch en afwassen
13:00 Pauze
14:00 Teisho (lezing van de Roshi in de hondo)
15:30 Zazen en sanzen
16:30 Supper en macha (Japanse groene thee, met véél cafeïne)
17:00 Zazen, long kinhin (loopmeditatie buiten) en sanzen
20:45 Sarei (theeceremonie)
21:00 Yaza (individuele zazen buiten)
22:30 Kentan (controleronde van de Roshi, waarna je naar bed mocht)
Eigenlijk moest je de zeven dagen die een osesshin duurt ervaren als één lange dag, legde ze uit. Bij een osesshin was alles gericht op je training – zazen en sanzen – en al het andere werd daaraan ondergeschikt gemaakt. De choka werd ingekort (ook al duurde die altijd nog een uur) en ook het schoonmaken moest gebeuren in de helft van de tijd die er normaal voor stond. En ook niet douchen. Alleen op de middelste dag was er een moment ingelast waarop je jezelf even tien minuutjes mocht onderdompelen in het heerlijke hete water van de ofuro, het grote gemeenschappelijke bad waar je met z’n twaalven tegelijk nét inpaste.
Ik kwam er al snel achter dat ze geen woord te veel gezegd had. Omdat je bovendien óók nog eens 10 minuten voordat zazen begon al op je kussentje klaar moest zitten, bleek het allemaal nog krapper dan dat het schema deed vermoeden. De koffiepauze ’s ochtends bijvoorbeeld was zo kort dat je meestal de helft van je nog loeihete koffie door de gootsteen moest spoelen,
want de volgende periode zazen stond alweer op het punt om te beginnen.
‘No gaps,’ zei de Roshi, ‘don’t waste your time with unnecessary thinking.’ En daarom zat het schema zo strak in elkaar. Ieder moment dat je even niks te doen had, liep je het risico dat je gedachten weer alle kanten opgingen. En door jezelf daarvoor geen ruimte te gunnen, zou je dat kunnen voorkomen. Natuurlijk probeerde ik te doen wat de Roshi had gezegd, maar dat was makkelijker gezegd dan gedaan. Uit alle macht probeerde ik me te focussen om mijn ademhaling, om mijn handen netjes in een mudra voor mijn buik te houden, goed rechtop te zitten. Maar een oneindige en onafgebroken stroom van gedachten sleepte me steeds weer mee naar heel andere plekken dan waar ik was: mijn kussentje in de zendo.
Zo zat ik met m’n tollende hoofd urenlang in de zendo. Vaak ook alleen, omdat ik als nieuweling als enige nog niet naar sanzen mocht. En ’s avonds tijdens yaza, wanneer de Roshi z’n laatste controleronde liep, was ik steevast al in slaap gevallen, uitgeput van het lange zitten en het lawaai in mijn hoofd. Niet dat ik daarin de enige was.
Toch was er die week een moment dat alles stil viel, alles ‘zwart’ werd. Een moment zonder bewuste gedachten, sterker nog: een moment zonder wat voor gedachten dan ook. Zelfs geen ‘wauw’, geen ‘dus dit is het om dood te zijn’, geen ‘is dít het nou?’ Helemaal niks meer. En dat was ook best wel beangstigd. Na een tijdje – ik heb geen idee meer hoe lang – schrok ik en
kwam in me op ‘…maar ik zal toch nog wel gewoon kunnen dénken?!?’
Zodra ik dát in mezelf hoorde, kwamen – alsof er in mijn hoofd van twintig radio’s tegelijk de volumeknop omhoog gedraaid werd – al mijn gedachten weer terug. Opeens was ‘ik’ er weer. Of was het omgekeerd en was ‘ik’ weer weg?
In 2012 en 2013 plaatste het Boeddhistisch Dagblad elke veertien dagen het relaas over de belevenissen in een Japans klooster van Bertjan Oosterbeek. Hij bracht daar een jaar door. Wij plaatsen nu opnieuw de hele lezenswaardige serie, echter in een hogere frequentie.
De verhalen ‘Sogenji desu – verhalen uit een Japans zenklooster’ zijn gebundeld en verkrijgbaar als boek en e-book.
(c) 2012 Bertjan Oosterbeek