Aan het begin van elke osesshin worden in Sogenji altijd de daily rules voor de zentraining hardop voorgelezen. De eerste daarvan is: Doing sanzen is of the utmost importance in following the way. At any time sanzen may be requested. Het geeft wel aan welk belang er in de zentraditie aan de directe confrontatie tussen leraar en leerling wordt gehecht. Alles draait erom. En toen mijn eerste osesshin erop zat, was ook ík er dan eindelijk klaar voor.
Nu zou de echte training gaan starten en hoefde ik wanneer er sanzen was voortaan niet meer alleen in de zendo achter te blijven. Ik had alleen geen idee wat ik ervan zou moeten verwachten. Wel wist ik dat de Roshi niet heel veel Engels sprak en ikzelf al helemaal geen Japans – afgezien dan van een paar van de meest noodzakelijke woordjes als hai (ja), arigato (bedankt) en sumimasen (pardon). Maar hoe zou ik dan in hemelsnaam iets van hem kunnen leren? Ik wist toen nog niet dat het sowieso al een hele opgave was om überhaupt op het kussentje voor de Roshi te belanden. Niet alleen moest je dus zo hard mogelijk van de zendo van de kohojo (de wachtruimte voor sanzen) rennen om aan de beurt te komen (zie Koban), maar het had ook nog het nodige om het lijf om vervolgens van de kohojo in de sanzen room te komen. Leah had me de avond voor mijn eerste sanzen uitgelegd hoe dat in zijn werk ging.
Ongeveer zo dus.
Voordat sanzen begon zat iedereen in de kohojo op vierkante kussentjes die daarvoor al klaar lagen te wachten. Om de beurt ging iedereen naar de Roshi, op volgorde van binnenkomst. Helemaal vooraan in de kohojo stond een bel waarachter degene die als eerstvolgende aan de beurt was wachtte totdat het belletje van de Roshi klonk.
Wanneer je aan de beurt was, maakte je eerst zittend op je kussentje een buiging (1). Dan stond je op en pakte je je kussentje, maakte je een staande buiging (2) en legde het op de daarvoor bedoelde stapel in de hoek. Vervolgens liep je naar de bel, maakte je weer een buiging (3) en ging je in saiza (dat wil zeggen: op je knieën) voor de bel zitten. Dan pakte je – met een buiging (4) natuurlijk – het houtje om mee op de bel te slaan op en wachtte je totdat de Roshi het gesprek met de degene die voor je aan de beurt was had afgerond.
Zodra je dan het belletje van de Roshi in de sanzen room hoorde rinkelen, sloeg je met dat houtje twee maal op de bel, maakte je een buiging (5) en stond je op. Dan maakte je eerst nog een staande buiging (6) en liep je vervolgens zo snel mogelijk het gangetje naar de Roshi in. Ongeveer halverwege kwam je daar dan degene die vóór jou bij de Roshi geweest was tegen en maakte je – naast elkaar staand – tegelijk een buiging (7). Dan liep je verder naar de sanzen room en maakte je eerst voor de deuropening een staande buiging (8) en vervolgens op de drempel een volledige buiging (9): op je knieën met je hoofd op de grond, je handen met de handpalmen omhoog naast je hoofd en die dan omhoog doen ‘alsof de Boeddha erop stond en je hem eventjes optilde.’ Nadat je weer was opgestaan liep je naar het kussentje dat recht tegenover de Roshi lag. Daar maakte je voordat je ging zitten eerst nog een staande buiging (10) en dan in saiza zittend nog een keer een volledige buiging (11). En dan… dan kon sanzen eindelijk beginnen.
De terugweg ging overigens in de omgekeerde volgorde: eerst een volledige buiging op het kussen (12), dan een buiging staand voor het kussen (13), vervolgens achteruitlopend – jawel – terug naar de ingang, een volledige buiging op de drempel (14), nog een buiging staand voor de deuropening (15) en natuurlijk als laatste nog een buiging (16) halverwege de gang wanneer je de volgende persoon tegenkwam.
Wat dus het eerste was dat ik leerde van sanzen? Buigen natuurlijk!
Misschien is het goed om hier nog even op te schrijven dat ‘buigen’ in Japan iets heel anders is dan in het Westen. Het is geen teken van onderdanigheid, maar juist een teken van – wederzijds – respect. Het is ook de traditionele manier van groeten. In Japan zul je weinig zien dat mensen elkaar een hand geven. Wel is het zo dat degene met een lagere status geacht wordt net iets dieper te buigen dan iemand met een hogere status. Omdat in Japan iedereen met iedereen rekening houdt, zul je iemand met een hoge status daarom nooit diep zien buigen.
In 2012 en 2013 plaatste het Boeddhistisch Dagblad elke veertien dagen het relaas over de belevenissen in een Japans klooster van Bertjan Oosterbeek. Hij bracht daar een jaar door. Wij plaatsen nu opnieuw de hele lezenswaardige serie, echter in een hogere frequentie.
De verhalen ‘Sogenji desu – verhalen uit een Japans zenklooster’ zijn gebundeld en verkrijgbaar als boek en e-book.
(c) 2012 Bertjan Oosterbeek