Elke religie heeft iets definitiefs. Begrijpelijk, want het gaat om levensvragen, vooral rond lijden en dood. Elke religie legt aansprekende antwoorden vast in geloofsvoorstellingen, rituelen en een sociaal-cultureel kader. Hoe krachtiger de overtuiging, des te hiërarchischer dat kader. Zekerheid en sociale controle zijn broertje en zusje.
Dat definitieve karakter zorgt intern voor spanning en extern voor nadruk op religieuze verschillen. Nu is leven en laten leven gelukkig vaak het motto, maar stevige strijd komt evengoed voor. Wanneer een religie zich wil laten gelden als de enig ware, zijn conflicten onvermijdelijk.
Kortom: dat definitieve maakt religie voorspelbaar maar ook problematisch. Om die situatie te doorbreken, zouden we ons aan een gedachte-experiment kunnen wagen.
Is een houding mogelijk waarbij de problematische kenmerken van religie en religies even uitgegomd worden? Dus weg waarheidsclaims, conflicten, concurrentie, hiërarchie, dwang, en allerlei vormen van geweld. Zouden we dat gomspel kunnen spelen?
Geloof het – of niet – maar de enige voorwaarde is dat men aanvaardt dat iedereen mens is en dus speelt. Wel op een ernstige manier speelt, want dat hoort bij spel. Maar elk mens speelt een spel met betekenisgeving.
Dat experiment moet lukken, want elke zingever kan voorkeur houden voor het eigen waarheidsspel, met eigen overtuigingen, rituelen en een passend sociaal-cultureel kader. De enige voetnoot die geplaatst wordt is: we spelen allemaal, in volle ernst, maar we spelen. En we vinden het gewoon en normaal dat andere spelen mogelijk zijn, al willen we daar misschien niet elke dag aan herinnerd worden.
Met dit experiment wordt het religieuze landschap een stuk rustiger, aantrekkelijker en zinvoller.