Afgelopen maandag 28 april was het vijf jaar geleden dat Zr. Elisabeth Dinnissen in haar slaap overleed, ze was 92 jaar. Ze leefde meer dan zestig jaar als trappistin in Koningsoord en ze was zo’n dertig jaar actief als zen-leraar. Er zijn meerdere boeken van haar hand gepubliceerd. De citaten in deze tekst komen voornamelijk uit: Brugjes naar de diepte (2011). Elisabeth overleed in de Goede Week en dat was bijzonder; ze voelde zich een paaskind en schreef er een gedicht over.
We zijn paasgangers, op zwerftocht door Rode Zeeën,
stap voor stap wordend.
Geen geboorte zonder pijn!
Achter de Voltooide aan, die voor ons uit is opgestaan.
Tot we aangekomen zijn in het grote, in de Ene naar wie alles gaat.
In het gedicht ontmoeten christendom en boeddhisme elkaar. Christus als de voltooide en de Ene; de oceaan van ontstaan en vergaan. Voor Elisabeth kwamen alle religies uit dezelfde bron. Het maakte dat ze haar traditie trouw kon blijven én vrijmoedig het zenpad kon gaan. Het gedicht resoneert met het beeld van de moederschoot, waarin alles tot rijping komt en toegroeit naar voltooiing.
Een belangrijk thema van Elisabeth is aandacht. Zijn we wel wakker vraagt ze zich af. “We denken dat we wakker zijn als we niet slapen, maar wat ons bewustzijn betreft, leven we meestal in een slaaptoestand[1] waarin we helemaal niet ontvankelijk zijn voor de totale werkelijkheid. Toch koesteren we de illusie dat wat wij zien, de gehele werkelijkheid is”. […] “Geestelijk verkeren we in een prenatale fase: wij moeten nog geboren worden”. Onze manier van zien en ervaren is bijna altijd vooringenomen en zit vol patronen, aannames, interpretaties en concepten. Daaruit volgt, dat ons hoofd vol zit met ‘oude gedachten’[2] die onze ware natuur onzichtbaar maakt. Daarom zegt ze: “zien we maar een deel van de werkelijkheid en het meeste ontgaat ons. Hoe leger onze geest, hoe beter we zien!” (2011:10)
“Meditatie in de stilte doet het hart ontwaken, omdat je door het denkplafond heen stoot”( id: 32) en daarmee aan grenzen voorbij gaat. “Vrij en open wordt je de oneindige ruimte ingedragen” (id: 32). Het doet denken aan Dōgen: “Denk het niet-denken. Zitten is het zelf vergeten, het zelf vergeten is samenvallen met de tienduizend dingen.” Elisabeth heeft dit daadwerkelijk zo ervaren. In de jaren zestig belandde ze in een crisis, ze liep tegen grenzen aan van haar geloof. Juist in deze periode las ze artikelen in De Kovel[3] van de benedictijner monnik Thomas Merton en jezuiet Pater Hugo Enomiya-Lassalle. Het was een doorbraak uit de impasse en ze heeft jaren met Lassalle samengewerkt. Toen Ton haar in 2002 transmissie gaf, kreeg ze de naam: ‘Licht dat open en vrij maakt’. Door meditatie in de stilte kantelde haar godsbeeld, waardoor ze een oneindige ruimte binnentrad. God was een oneindige leegte geworden, vol van leven. Zij is de traditie van trappistinnen altijd trouw gebleven, zazen maakte die wereld groter, grenzeloos en compleet, vertelde ze in een interview in 2018.[4]
“In het stilzitten komt heel ons geestelijk potentieel in beweging, omdat wij het niets meer in de weg leggen.” Het ego valt weg. “Ons toevertrouwen aan die werkelijkheid opent onvermoede diepten” (id: 10). Wat ze wil zeggen is dat onze geest open en ontvankelijk is, één met alles, open voor een diepere werkelijkheid waar onze eigen kracht en andere kracht elkaar ontmoeten en hand in hand gaan. Voorbij dualiteiten en voorbij ‘t onderscheid makende denken. “De intuïtieve wijsheid van de hartgeest komt van een grote diepte en houdt ons geestelijk leven gaande” zegt Elisabeth. Ze refereert dan aan het gedicht ‘Having Confessed’ van de Ierse dichter Patrick Kavanagh. Hij schrijft:
God cannot catch us, unless we stay in the unconscious of our hearts.
God kan ons niet vangen, tenzij we in de onbewuste hartgeest verblijven van ‘niet weten’.
In het boeddhisme krijgt het de betekenis van onze ware natuur ervaren, die het grote mededogen openlegt. “Als onze gedachten stil zijn” zegt Elisabeth, “komen we dichter bij de Catcher”. Voor haar betekent het: je openstellen voor God en je laten raken door het goddelijke. In andere woorden, dan ervaren we onze ware natuur en leven vanuit ‘het ongeborene’. De lege ruimte van onze geest maakt dat we ‘grijpbaar’ zijn; kennis van het hart kan vrijelijk stromen (id: 32). Ze vervolgt met de laatste regels van Kavanagh’s gedicht ‘To Hell with Commonsense’:
I have a feeling that, through the hole in reason’s ceiling
we can fly to knowledge without ever going to college.
Ik heb het gevoel dat we door een gat in het denkplafond kunnen vliegen
naar een dieper weten, zonder ooit op school te hebben gezeten.
We hoeven er niet voor te hebben doorgeleerd, het is er al vanaf onze geboorte, zegt de dichter. In het gedicht gaat het over het ongeborene van Bankei!
Alles wat Elisabeth op haar weg tegenkwam, was een bron van inspiratie. In een documentaire over het goddelijke hoorde ze de regel: “There is a God shaped hole in the centre of the universe”. Ze ging op onderzoek uit en vond in het boek ‘Levende vlam van liefde’ van Johannes van het Kruis een regel die hierop aansloot: ”Het middelpunt van de ziel is God” (id, 30). ‘Mediteren’, zegt ze, ‘is naar dit centrum toebuigen en voor enkel een half uur ons bewegen naar dat holle centrum, door leeg te worden van denkactiviteit, van beelden en voorstellingen’. In het interview uit 2018 sprak ze over een holletje in ons binnenste dat in de meditatie steeds meer uitdiept. Mediteren was voor haar naar dat holletje (hole = whole) toegaan. “Als we daar verwijlen, wordt onze eigen activiteit stilgelegd, waardoor een andere activiteit en daarmee een andere energie dan de onze, wordt geactiveerd.” Anders gezegd: de eigen kracht van het zitten, roept in de stilte als vanzelf andere kracht op, die dan in ons werkzaam wordt. “In het zittende lichaam worden wij dan tot een scheppende leegte. We schouwen in de leegte, waar gebeurt wat wij zelf niet vermogen, waar we wachten op de geboorte van het ware zelf” (id:30) We zijn al boeddha’s, de ware natuur dragen we al in ons.
Elisabeth was vertrouwd met de zenklassieken en de volgende anekdote sluit aan bij haar geloof in de goddelijke kern in ieder van ons. Ze vertelt over Matsu (709–788) zenmeester uit de Tang dynastie. Hij is bekend geworden om met name twee uitdrukkingen: “This mind is Buddha” en “Ordinary Mind is the way”:
Matsu was een toegewijde leerling. Hij zat altijd in zazen.
Zijn meester kwam naar hem toe en vroeg: ‘Waarom beoefen je zazen’?
Matsu antwoordde: ‘Ik wil een boeddha worden’.
De meester nam een baksteen en begon die te schuren.
‘Wat doet u’, vroeg Matsu?
De meester sprak: ‘Ik schuur de baksteen om er een spiegel van te maken ‘.
En Matsu antwoordde: ‘maar dat is onmogelijk’.
De meester antwoordde: ‘Hoe kun je nou een boeddha worden door zazen’?
Er hoeft niet geschuurd te worden, onze geest is al zuiver van zichzelf. Wat je wilt bereiken is er al. Ze haalt ook Hakuin binnen dit kader aan met Ode aan Zazen.[5] (Zazen Wasan, Hakuin (1685-1768))
Alle levende wezens zijn van nature Boeddha’s.
Zoals ijs van nature water is,
en er zonder water geen ijs is;
zo zijn er geen Boeddha’s zonder levende wezens.
Vertaald naar christelijke waarden zegt ze: ‘Zonder Schepper geen schepselen en zonder schepselen geen Schepper’. Wij hebben de boeddhanatuur al in ons, er is niets dat ontbreekt maar wij zijn ziende blind, zegt Hakuin in de volgende strofe:
Niet wetende hoe de Waarheid nabij is,
zoeken mensen die buiten zichzelf. Wat verschrikkelijk!
Het is alsof je in het water ligt en het uitschreeuwt van dorst.
Alsof je een kind bent van rijke ouders,
dat verdwaald raakte onder arme mensen.
De beelden die Hakuin gebruikt geven treffend weer hoezeer we het spoor bijster zijn geraakt. Alles is er en niets ontbreekt; we zijn in de war. Ons hoofd is zo vol van denken dat we die ware natuur niet kunnen ervaren. Alles is er, maar we zijn zelf degenen die niet durven geloven dat de ongeboren er al is en daarom zoeken we die buiten ons. Het is zo simpel dat we het niet geloven, tegelijk is het zo moeilijk omdat we ons zo vast klampen aan gedachten, waardoor we niet in staat zijn de ware natuur te ervaren. Beoefening is buigen naar dat ‘God shaped hole’ in ons. Het helpt om het denken te doorzien en los te laten. Dan toont zich de ware natuur vanzelf en zijn we in staat de ware natuur van anderen te zien.
Er hoeft niets geschuurd te worden, onze geest is al zuiver van zichzelf. Wat je wilt bereiken is al aanwezig. Er hoeft niets te worden bereikt zegt ook Elisabeth. Ze bedoelt niet dat je niet zou moeten mediteren, want mediteren brengt je juist naar die innerlijke hartgeest, waar alles is en niets ontbreekt. Daarom “zitten we zonder streven en zonder iets te willen bereiken. Het gaat erom stil te zijn en je met vreugde toevertrouwen aan wat is op dit moment. Het werkt uit zichzelf en zelfs nog beter naarmate we leger en belangelozer zitten” (id: 38).
“Mediteren maakt ons wakker voor de gehele werkelijkheid, de voor- en achterkant, boven en onder, de zichtbare en onzichtbare kant”(id: 10). “Ons leven is als een golf in die immense getijdestroom van de geschiedenis” (id: 40). Elisabeth haalt hier de filosoof Edward Gibbon aan en ze gaat erop door: “Die golfslag zit in ons, in het ritme van ons hart, onze polsslag, ritme van de adem. De ademhaling als eb en vloed, de drager van het leven. Als we onze aandacht daarop richten worden we ons bewust van de eeuwige stroom die leeft in de golfslag van onze tijdelijkheid.” In de tijdelijkheid van ons bestaan groeien wij in ons leven naar een voltooiing toe. Onze tijdelijke aanwezigheid is niet alleen getekend door vergankelijkheid. Ze haalt dan de Britse kardinaal Newman[6] († 1890) aan. Tijd is vergankelijkheid, maar het is ook: “de grote matrix en moederschoot waarin alles langzaam toe rijpt naar voltooiing: dat geldt voor het universum, de gehele mensheid en de Openbaring”. […] “In de tijdelijkheid ontplooit zich een groot werk: de wording van de mens, de wording van het verlichte bewustzijn”. Newman ziet in de tijdelijkheid van ons menselijk bestaan een positieve waarde. “De mens is meer dan een korte close-up in de onmetelijke ontplooiing van het universum: de mens maakt er deel van uit. Alle wezens dienen die ontplooiing door te zijn volgens hun wezen “(id: 22). Door de stilte in te gaan, nemen wij deel aan de wording van het ontwakend bewustzijn van het gehele universum.
Binnen het boeddhisme is de grote matrix en moederschoot beschreven in de Tathāgatagarbha soetra, een tekst uit de vroege periode van het Mahayana. De Tathāgatagarbha[7] doctrine is gebaseerd op de idee dat voortdurend boeddha’s in aanleg in de grote oerbaarmoeder wachten om geboren te worden. Hierop is de idee gebaseerd dat alle levende wezens van nature de boeddhanatuur in zich dragen. Wij zijn op weg naar zelfverwerkelijking; worden wie we ten diepste zijn.
Daarom moeten we die grond in ons als een akker bewerken en blijven ploegen, zaaien, wieden en zweten, opdat we geestelijk groeien” (id: 13). Als we dat niet doen, drogen we uit. Doen we het wel, dan zijn we in woorden van Elisabeth: als paasgangers op weg naar de voltooiing; in onze taal op weg naar ontwaken en worden wie we ten diepste zijn.
[2] Krishnamurti.
[3] Monastiek tijdschrift voor Vlaanderen en Nederland.
[4] Elisabeth Dinnissen, Trappistin en Roshi (interview 2018).
[5] Zie Over Zazen Wasan: Ode aan Zazen met een verwijzing naar Shibayama, die de universelen kenmerken van zen benadrukt: ‘Er zijn weliswaar specifieke ‘zen-scholen’, maar dat is een predicaat, een buitenkant. Zen heeft inherente, universele kenmerken, die religie overstijgend zijn’. In de tweede helft van de twintigste eeuw was er een uitwisseling tussen kloosterlingen van oost en west.
[6] De schat in ons; één worden met de tienduizend dingen.
[7] Tathāgata: de aldus gekomene, degene die ontwaakt is. De Tathāgata staat boven alle komen en gaan, boven alle vergankelijke verschijnselen.
Elisabeth Dinnissen. Wegen naar helende aandacht. Zazen en beschouwing. 2002.
Norman Waddel. The unborn. Life and teachings of Zen master Bankei. 1984.
Geef een reactie