De wekker gaat af en je rusht door je morgen routine, want over een uur heb je een belangrijke werkvergadering waarbij je iets moet presenteren. Je giet een kop koffie achterover en springt in de wagen. Normaal doe je een halfuur over de rit naar je werk, maar door een ongeval is het filerijden. Je hartslag en bloeddruk schieten de hoogte in. Je begint te zweten en donkere gedachten maken zich van je meester. “Ik raak er nooit op tijd”, “ik ga die belangrijke vergadering missen”, “ik krijg vast een uitbrander van mijn baas”.
Als bij wonder ben je net op tijd voor de vergadering, maar gelegenheid om even tot rust te komen, heb je niet. Wanneer je aan de beurt bent voor je presentatie, krijg je een nieuwe opstoot van cortisol en amfetamine. Je hartslag gaat weer de hoogte in, je krijgt een droge mond en je handpalmen worden vochtig. Dat overkomt je altijd als je in het publiek het woord moet nemen (bladzijde 97).
Slavenbestaan
Michael Vlerick, wetenschapsfilosoof aan de Universiteit van Tilburg, schetst hierboven een ochtend uit het alledaagse leven waarin velen zichzelf zullen herkennen. De titel van zijn boek is “Waarom we niet gelukkiger zijn” en het antwoord blijkt maar al te duidelijk uit bovenstaand fragment: we doen het ons zelf aan. De onvermijdelijke vraag is daarom: “maar waarom dan?”
Volgens Vlerick doen we dit ondanks ons zelf, we worden ertoe gedreven en wel door onze genen. Onze genen zijn verantwoordelijk voor het doorgeven van biologische eigenschappen. Ze bevatten de informatie waarmee we zijn opgebouwd. Onze genen veranderen, maar niet uit zichzelf. De eigenschappen die de beste overlevingskans bieden krijgen na enkele generaties vanzelf de overhand doordat de wezens die ze bezitten zich beter voortplanten. Dit heet evolutie. Toen er beren op de Noordpool gingen leven konden de witte beren gemakkelijker prooien verschalken dan de bruine, omdat ze minder opvielen. Na een aantal generaties waren alle beren op de Noordpool wit.
Wij mensen zijn pas vrij kort van ons nomadische bestaan overgeschakeld naar een sedentair en zelfs nog recenter naar een stedelijk bestaan. Volgens Vlerick staan onze genen nog in de nomadische stand. Het gevolg is dat we eigenlijk niet geschikt zijn voor het leven dat we leiden en dat we er daarom aan lijden. De haast in het bovenstaande fragment wordt volgens Vlerick op dezelfde manier ervaren als een roofdier: we gaan in de gevaarstand staan, ons lichaam bereidt zich voor om te vechten of te vluchten. Vroeger in de natuur konden we de dreiging bezweren of ontlopen, maar nu niet meer, zij verdwijnt spoorloos om plaats te maken voor een nieuwe urgentie. We vallen van de ene dreiging in de volgende, zonder even te kunnen ontspannen. Vlerick betoogt dat dit niet gezond is en verwijst naar de bekende beschavingsziekten zoals obesitas, slapeloosheid en overspannenheid.
Waarom accepteren we dit slavenbestaan, waarom doe we onszelf dit aan? Vlerick verwijst naar onze gemene genen. Deze zorgen dat ons lichaam hormonen en neurotransmitters aanmaakt waardoor we gespannen zijn of juist tevreden. Het slechte nieuws is nu dat de mensen die zich het meeste uitsloven zich het meest succesvol hebben voortgeplant. We zitten dus vol met uitsloofgenen. Die zijn niet erg effectief, een kloppend hart en het zweet in je handen helpen je niet bij de presentatie. Concreet betekent dit bovendien dat ons lichaam erop ingesteld is om zich maar even tevreden te voelen en al gauw weer naar een nieuwe dreiging op zoek is. Daarbij vergeten we onze tevredenheid veel sneller dan een mislukking. Een ijsje op een warme dag is gauw op en dan denken we weer aan die hete middag toen we uren zonder water in de brandende zon door de duinen liepen. Onze genen manipuleren ons door straf en beloning en als echte slavendrijvers zijn ze heel royaal met de eerste en erg karig met de tweede.
Nooit genoeg
Lust, zoals Nietzsche al zei, “will tiefe tiefe Ewigkeit”. Om een nieuw moment van tevredenheid te ervaren moet er al gauw een groter ijsje worden gegeten, of iets dat het ijsje overtreft. We wennen gauw aan iets leuks en dan is de lol eraf. Er moet steeds iets spannenders worden ervaren om dezelfde positieve ervaring op te wekken. Zo raken mensen eerst gewend aan verdovende middelen of gokken en vervolgens verslaafd. Dit doet niemand met opzet, het zijn de genen die het doen, volgens Vlerick.
Tja, wat nu? Hoe kun je ondanks de tegenwerking van je genen toch nog een beetje gelukkig worden? Vlerick stelt voor om te beginnen met de werking van de genen te begrijpen en je ervan bewust te zijn. Als ze je proberen aan te zetten tot zinloze inspanningen, dan kun je in elk geval besluiten om er niet aan toe te geven. Vlerick noemt hem niet, maar we kunnen hier denken aan het voorbeeld van Epicurus, die extreme matigheid aanbeval. Zo moeten we zijn leuze begrijpen: “Het goede is gemakkelijk te verkrijgen en het schadelijke gemakkelijk te vermijden”.
Vlerick noemt nu drie therapieën die hem veelbelovend lijken: het daoïsme, de Stoa en het boeddhisme. Over het daoïsme heeft hij het verder niet, maar de stoïcijnen worden kort en helder beschreven. Hun belangrijkste advies is: “Maak je niet druk over dingen die je niet kunt, alleen over wat je wel kunt veranderen”. De wereld kun je volgens de stoïcijnen niet veranderen, alleen hoe je denkt over de wereld, want je gedachten kun je trainen. Dit is precies wat Vlerick zelf ook al heeft geadviseerd: geef niet toe aan de dictatuur van je genen.
De oplossing
Het meeste vertrouwen heeft Vlerick in het boeddhisme. Hij raadt zijn lezers aan om meditatielessen te nemen en geeft uitvoerige beschrijvingen van de verschillende soorten meditatie en de mooie resultaten die je ermee kunt behalen. Hij baseert zich daarbij vooral op wetenschappelijk onderzoek naar de bewustzijnsactiviteit tijdens meditatie. Belangrijk bij de meditatie is volgens hem dat je je niet met je gedachten identificeert. Het toppunt is de ontdekking dat het zelf niet bestaat. Dit wordt volgens hem bevestigd door hersenonderzoek, waaruit blijkt dat er geen apart gebied in de hersenen is waar het ik zetelt en waar beslissingen worden genomen. In de hersenen werken verschillende gebieden samen om een soort ik-gevoel te laten ontstaan. Als je dit eenmaal begrijpt en ervaart, gaat je leven er heel anders uitzien (bladzijde 161).
Vlerick beveelt zowel vipassana, zenmeditatie als opbouwende meditatie aan. Met de laatste bedoel ik hier de verschillende metta-meditaties. Hij is erg onder de indruk van het “Mind and Life” initiatief, dat met medewerking van de Dalai Lama tot een instituut heeft geleid waar wetenschappelijk onderzoek naar meditatie plaatsvindt. De lezer met het zien het als een kennismaking, want de details en voor en tegens komen niet aan bod.
Praktisch en duidelijk
Vlerick heeft een instructief en praktisch boek geschreven dat leest als een trein. Zijn uitleg is duidelijk en zijn voorbeelden zijn heel herkenbaar. Veel lezers zullen hun leven inderdaad een stuk gelukkiger kunnen maken als ze het boek uit hebben. Alleen al de herkenning van de signalen van je lichaam geeft je een hoop ruimte en vrijheid. Zijn duidelijkheid komt echter met een nadeel: het vrijelijk gebruik van vergelijkingen en metaforen kan in tweede instantie wat verwarring geven. Zo gaat hij vlot mee in de metafoor van het egoïstische gen (“the selfish gene” van Richard Dawkins, bladzijde 25), maar je kunt niet volhouden dat je genen de dienst uitmaken en even later dat er geen zelf bestaat. Dit lijkt alleen maar alsof en zo komen we het probleem van de werkelijkheid als illusie tegen, dat overigens in het boek wordt verzwegen.
Vlerick maakt onbekommerd gebruik van wetenschappelijk hersenonderzoek, maar ook hier geldt de regel van het alsof. De hersenen nemen geen initiatief, ze volgen het initiatief dat de mens neemt, weliswaar geleid door de omstandigheden. Het lijkt vaak wel anders, maar dat komt mede door de manier waarop het onderzoek plaatsvindt. Wetenschap is een verhalenmachine die tussendoor mogelijkheden schept om de dingen naar je hand te zetten. Dit blijkt onder andere ook uit de stukken waarin Vlerick de positieve resultaten beschrijft van meditatie op mededogen en welwillendheid. Hersenen kunnen nu eenmaal geen mededogen ontwikkelen.
In een naschrift gaat Vlerick daar weer tegenin door te pleiten voor genetische manipulatie om zo onze genen via medische ingrepen te corrigeren. We zouden dan spontaan gelukkig kunnen worden zonder er iets voor te hoeven doen. Hij ziet hier weinig gevaren, terwijl er toch allang boeken bestaan zoals “Brave New World”, waarin een schrikbeeld wordt geschetst van de mogelijke gevolgen. Het probleem is, zoals zo vaak, dat een oplossing veelbelovend kan lijken, zolang je er maar vanuit gaat dat niemand er misbruik van zal maken. Helaas zit de wereld vol met mensen die voor eigen gewin of gewoon uit waanzin dit maar al te graag zullen doen. Zodoende wordt het middel erger dan de kwaal.
Dit boek is echter een probaat middel zonder nadelen en vormt ook nog eens een goede basis voor interessante discussies.