Hoe kunnen we omgaan met het geweld in Gaza, en of ik als psychiater en zenleraar daar mijn stem in wou laten horen. Die vraag werd mij gesteld. En ik voelde, net als zovelen, een moment van aarzeling. Maar ik wou ook mijn kop niet in het zand steken en ik besloot de vraag au sérieux te nemen.
De aarzeling heeft er mee te maken dat het bijna onmogelijk is om niet in een kamp geplaatst te worden. Wie kritiek durft uiten op Israel wordt meteen als antisemiet afgeschilderd. En als je iets negatief zegt over Hamas ben je een racist. Maar een jood of een moslim aanspreken op zijn of haar gedrag is geen racisme. Racisme is iemand aanspreken op zijn of haar jood of moslim zijn.
Oorlog is niet vreemd aan het boeddhisme. Ten tijde van de Boeddha was India een bont lappendeken van kleine staatjes en koninkrijkjes die oorlog voerden en elkaar probeerden in te lijven. Aan het einde van het leven van de Boeddha was de kaart van India grondig hertekend. Bij een van die conflicten werd ook de clan van de Boeddha bijna volledig uitgemoord.
En we vinden voorbeelden te over in de recente geschiedenis. De gelofte aan de mensheid van de Japanse zenleraar Shin’ichi Hisamatsu, die we reciteren op onze zenretraites, begint met: ‘Laat ons ontwaken tot ons ware zelf, mensen worden vol van mededogen.’ Het is een reactie op de gruwel van de Tweede Wereldoorlog. En op de kwalijke rol die ook de Japanse zen daarin gespeeld heeft, onder andere bij het opleiden van Kamikaze-piloten. Maak je geen illusies, ook zen heeft boter op het hoofd.
Thich Nhat Hanh was een jonge monnik tijdens Vietnamoorlog. Hij vertelt hoe een vluchtende moeder hem haar baby wou geven, in de hoop om tenminste het leven van haar kind te kunnen redden. Thich Nhat Hanh was actief in de vredesbeweging. Als men hem vroeg of hij van Noord of Zuid-Vietnam was, antwoordde hij dat hij van het midden was. Om die reden werd hij na de oorlog verbannen. Zijn boek ‘The Miracle of Mindfulness’ is een collectie brieven aan mensen die in het naoorlogse Vietnam aan opbouwwerk deden.
Jack Kornfield vertelt over een vluchtelingenkamp in Cambodja ten tijde van de Rode Khmers. Ondanks doodsbedreigingen opende de monnik Mahaghosananda er een tempel. Duizenden mensen kwamen. Mensen getekend door de oorlog, mensen die hun kinderen, hun ouders, hun geliefden hadden zien omkomen. Hij begon de ceremonie met een vers uit de Dhammapada: ‘Haat wordt nooit gestild door haat, alleen door liefde wordt haat gestild.’
Geconfronteerd met die geschiedenis van menselijk geweld, met de beelden die we op TV zien (of met de conflicthaarden waar we bijna nooit van horen omdat ze om een of andere mysterieuze reden op dit ogenblik niet in de belangstelling staan), geconfronteerd met al dat schrijnend menselijk leed, kunnen we protesteren, klagen, rebelleren …We kunnen het ene kamp de schuld geven of het andere. Misschien is dat allemaal soms nodig, maar niets daarvan zal ook maar iets uithalen als we niet doordrongen zijn van die simpele vaststelling: ‘Haat wordt nooit gestild door haat, alleen door liefde wordt haat gestild.’
Samenleven is onze menselijk natuur. We kunnen ook niet anders. Als we elkaars bestaansrecht ontkennen, stuikt het samenleven ineen en vallen er doden, letterlijk. De fundamentele vraag blijft: kunnen we de ander als mens zien, en als medemens erkennen. We kunnen dat liefde noemen, of mededogen, of barmhartigheid, of gewoon menselijkheid. Kies maar welk woord je liefst hoort, maar de betekenis blijft dezelfde.
Dat is toch naïef zullen sommigen mij tegenwerpen. Integendeel, het is heel naïef om dat niet te zien. Geconfronteerd met haat kunnen we twee kanten op: meer haat, of mededogen. Haat kan reflexmatig meer haat oproepen. Maar in ieder ogenblik hebben we de keuze.
Aan de Joodse schrijver Abel Herzberg, die zelf een concentratiekamp overleefde, werd ooit de vraag gesteld: wat moeten we doen om te voorkomen dat onze kinderen weer slachtoffer worden? Hij antwoordde dat dat het probleem niet is. De belangrijke vraag is: wat moeten we doen om te voorkomen dat onze kinderen zelf beulen worden? Meer haat zal alleen maar meer haat veroorzaken.
Die haat legt opnieuw de basis voor vele jaren van geweld. Volgens Thich Nhat Hanh moet je bij de oorlogsslachtoffers ook de kinderen rekenen van de soldaten die teruggekeerd zijn. Geweld ontmenselijkt niet alleen het slachtoffer maar ook de dader. En dat riskeert zich van generatie op generatie verder te zetten.
Betekent dat dat we alles maar met ‘de mantel der liefde moeten bedekken’? Het woord liefde is zo vaak misbruikt. Dat is een van de redenen waarom ik meestal het woord mededogen gebruik. Mededogen is een houding die we kunnen aannemen. Mededogen betekent ook verontwaardiging voor het afschuwelijk geweld waarvan we getuige zijn.
Maar zijn mensen dan niet ook van nature gewelddadig? Ja en nee. Onze natuur is dat we in ieder ogenblik de keuzemogelijkheid tussen haat en mededogen hebben. De vijand is niet het andere kamp. De vijand is het niet beseffen dat die keuzemogelijkheid er is. Als ik voor één kamp partij wil trekken is het voor de mensheid en voor de menselijkheid.
Mededogen roept op tot actie. Maar wat kan ik doen? Wel, in de eerste plaats mij bewust zijn van die keuzemogelijkheid. En dan is het maar de vraag waar ik sta. Ik kan het conflict in Gaza niet oplossen. Ik kan alleen maar mijn verantwoordelijkheid nemen op de plek waar ik sta. Ik kan proberen goed om te gaan met de mensen rondom mij. En ik kan, in mijn geval, nu deze tekst schrijven. Misschien zijn er nog dingen die ik kan doen. Zo heeft iedereen zijn eigen plek. Wat haalt dat uit? Die vraag is even naïef als niet gaan stemmen omdat je denkt dat jouw stem er toch niet toe doet.
In de Indische mythologie is er het beeld van Indra die een net over de kosmos gespannen had, met in elk knooppunt een diamant, waardoor ieder facet van iedere diamant zich in alle andere diamanten weerspiegelde. De vraag is wat wil ik op dit ogenblik op deze plaats in de wereld inbrengen? Dat is mijn verantwoordelijkheid. Niet meer, niet minder.
Joost zegt
Dank je wel.