‘Het enige wat ons van geluk afhoudt, is het feit dat we ernaar zoeken.’
Lama Surya Das
Ik droomde zo’n twintig jaar geleden eens dat de helft van mijn schedel verlicht was. Die helft was gemaakt van mat glas, zoals sommige bolvormige lantaarns. Het glas gloeide van een zacht wit licht. Ik vond dat toen een bijzonder treffend beeld voor mijn bewustzijnstoestand. Half verlicht. Ik schreef in die periode mijn ervaringen met meditatie systematisch op, zeker toen ik soms na een half uur vrede begon te voelen. De droom weerspiegelde wellicht het besef van die zeldzame vrede en vooral het feit dat ik vaak in een flits iets voor een deel doorzag maar dat een ander aspect me ontsnapte. Ik had het frustrerende gevoel dat wat mij ontsnapte wel eens de essentie, het diepste wezen van de realiteit zou kunnen zijn.
Nu, zoveel jaar later, weet ik dat mediteren niets moet opleveren. Het is geen prestatie, het is levenslang oefenen in de kunst van inzicht, in onderzoeken, vinden en weer loslaten wat je vond. Ik hou niet zo van de term ‘verlichting.’ Dat klinkt alsof het de blijvende toestand is van iemand die radicaal verschilt van wie enkel in de schaduw leeft. Ik geef de voorkeur aan de term ‘bevrijding’ of ‘ontwaken.’ Ook de Boeddha zal zich wel eens tijdje aan iets of iemand gehecht hebben, voor hij zich er weer van losmaakte. Of hij was moe, dommelde in, en werd pas na een verkwikkende slaap weer volledig wakker. Toen hij veel volgelingen had, veranderde hij verschillende keren van koers, wat aangeeft dat ook hij nieuwe inzichten kreeg naarmate hij zich aanpaste aan een voortdurend veranderende realiteit.
De Boeddha omschreef ons ontwaken dan ook vaak als een levenshouding die we ons eigen moeten maken. Een nieuwe gewoonte, een ‘Edel iemand’ proberen zijn, zoals hij degenen noemt die zich de Vier Edele Waarheden eigen maken. Rond diezelfde tijd zei Aristoteles hetzelfde, alleen wat laconieker: ‘Je bent wat je gewoon bent te doen. Ook voortreffelijkheid is een gewoonte.’ Het is wel zo dat de Boeddha er vlak na zijn bevrijding aan twijfelde of anderen zijn inzichten wel zouden begrijpen. Er was een goddelijke stem voor nodig om hem ervan te overtuigen dat hij zijn ervaring niet voor zichzelf mocht houden: ‘Er zal een klein aantal mensen zijn met weinig stof in hun ogen, die verloren zijn als zij de dharma niet horen.’
Ik ervaar mezelf als iemand met zoveel stof in de ogen dat mijn ogen er vaak van gaan tranen. Ik vind het niet aangewezen om ervan uit te gaan dat we ofwel later ooit bevrijd zullen zijn ofwel dat het nooit zal gebeuren wegens te moeilijk. Het lijkt me veel realistischer dat we het soms nu al zijn. Iedereen heeft wel eens een piekervaring, bijvoorbeeld nadat we heerlijk gevrijd hebben, als we diep geroerd de geboorte van een kind meemaken, als we intens genieten van schoonheid, van een goed gezelschap… Op die momenten stromen we mee met wat is, de dingen gaan moeiteloos, we zijn één met de wereld. We overstijgen ons kleine ik wanneer we iemand zien doodgaan en voelen dat we zelf ook beter alles loslaten. Al ons zoeken naar een roes is waarschijnlijk een terug verlangen naar een piekervaring. Het duurde maar even, en er is geen formule om het opnieuw te beleven. Daarom heeft een popster na de kick van een optreden vaak drugs nodig om de ontgoocheling te verdoven, na het terugvallen in het banale dagelijkse bestaan.
Een piekervaring staat in schril contrast met al die andere momenten dat alles wat je doet weerstand lijkt op te leveren, alsof je stroomopwaarts door water moet waden. In een moeilijke situatie beeld ik me wel eens in dat ik alles loslaat en me overgeef aan de stroom. Ik ben nog niet in de stroom, maar ontspan me en stel me voor dat alles makkelijker wordt als ik me overgeef. Het blijkt telkens weer moed te vragen om de controle los te durven laten. Ik stel me voor dat die overgave soms leidt tot ontwaken. Ik ontwaak wanneer ik het leven ervaar zoals het is en me zowel bevrijd van mijn angsten als van mijn verwachtingen.
Daarom vind ik het interessant om de Boeddha als referentie te nemen voor wat menselijk bewustzijn zou kunnen zijn. Als ik een uitspraak van Boeddha niet snap, stel ik me voor hoe het zou zijn als ik ontwaakt was. Of als ik een inzicht van Boeddha niet kan toepassen, stel ik me de vraag: ‘Wat zou Boeddha in deze situatie doen?’ Toen ik dit eens vertelde in de sangha waarvan ik deel uitmaak, vonden een aantal groepsleden dat blijkbaar ongepast. Omdat ik me daarbij inbeeldde hoe het zou zijn als ik in die situatie verlicht zou zijn. Alsof ik me daarmee arrogant gedroeg. Wat ik in vreemd contrast vond staan met de meestal nogal nuchtere houding in onze sangha om niet te slaafs boeddhistische voorschriften te volgen. Blijf maar gewoon jezelf, wijsheid hoeft niet altijd uit het boeddhisme te komen.
Waarschijnlijk roept de houding om mezelf te vergelijken met een Boeddha weerstand op omdat je op die manier iemand die zo bijzonder is, kan ontheiligen. We weten dat ontwaakte mensen zeldzaam zijn en noemen hen heiligen, profeten, wijzen of Boeddha’s. Vaak zijn zij stichters of volgers van een religieuze beweging. Ik ben het eens met een van mijn leraren, David Brazier, dat ook boeddhisme een religie is, en niet enkel een filosofische levenshouding en al helemaal niet alleen maar een verzameling inzichten en technieken. Als ontwaken een religieuze praktijk is, houdt het ook in dat we ons niet de illusie moeten maken dat we ‘iets kunnen bereiken’ als we maar hard genoeg onze best doen, of als we maar genoeg regels, voorschriften of methodes volgen. Religieus besef is overgave en als overgave soms leidt tot ontwaken, is loslaten in feite iets zeer radicaals. Er bestaat niet zoiets als ‘halve verlichting’ zoals mijn droom van destijds me influisterde.
Wat wel bestaat, is maar half leven. Halfslachtig. Ik ervaar mijn dagelijks bewustzijn vaak als een droom waarin ik slaapwandel. Maar wanneer ik creatief ben, iets doe voor een ander en mezelf en de wereld diepgaand onderzoek, open ik mijn geest. Boeddhisme benoemt onze open geest als een onvergankelijk of absoluut bewustzijn, een helder, direct weten dat hoort bij opgaan in het nirwana, het Zuivere Land. Het maakt niet uit welke poort je als toegang neemt tot het Zuivere Land. Naast tuinieren is schrijven een van mijn poorten. In een flits zie ik soms de schittering en perfecte ordening in iets wat ik beschouw. Wanneer ik mijn inzicht probeer op te schrijven, lijken mijn woorden vaak op overrijpe peren die op de grond vallen. Mijn eerste tekst heeft de schittering van een handleiding voor een of ander apparaat of software.
Door me te blijven concentreren en het schrijven te zien als mediteren, kom ik stilaan weer in de buurt van het originele inzicht. Meestal heb ik een aantal paradoxen beschreven, en bijna altijd ben ik enkel via ‘een omweg’ bij de kern geraakt. De essentie van wat ik in woorden probeer te vatten, blijft een raadsel, een koan. Waarna ik een hand opsteek in de hoop dat van de overkant een lezer nadert, en met zijn hand een klap geeft die de koan ‘oplost.’ Toch voor even, dat is nu eenmaal eigen aan een klap.