Een duidelijk voordeel heeft de islam op het boeddhisme: het vermijden van het afbeelden van levende wezens. Stel, westerse boeddhisten zouden dit voorbeeld overnemen. Het gevolg zou zijn dat beelden van boeddha’s, bodhisattva’s, mensen en dieren uit ons midden verdwenen. Wat zou dit in de praktijk betekenen? Dat het makkelijker voor ons wordt te beseffen dat ieder beeld dat wij van deze reeks wezens hebben, een voorstelling is, om precies te zijn: onze voorstelling.
Of alle boeddhisten hieraan zouden willen meedoen, betwijfel ik. Maar het idee past in ieder geval bij de zenbeoefening, bij het aloude dictum ‘Dood de boeddha die je op je weg vindt, en dood je leraar’. Hier vinden we iets terug van de inspiratie die de islam beweegt. Het doden van de voorstelling van boeddha en leraar schept ruimte; wanneer boeddha en leraar zich onthullen als lege vormen, kunnen zij onze spirituele ontwikkeling niet hinderen.
En wat te denken van beelden van bodhisattva’s? In het Zen Centrum Amsterdam, mijn geestelijke bakermat, prostreert de leraar van dienst bij aanvang van de meditatiesessie voor een groot houten beeld van Manjusri, de bodhisattva van de wijsheid. Ik heb het altijd met gemengde gevoelens bezien, niet de prostratie, maar het houten beeld. Je zou ook kunnen prostreren zonder beeld; het zou in mijn beleving geen verschil maken. Van mij mag het beeld dan ook met een bijl in stukken worden gehakt voor iemands open haard, of ergens waar dat veilig kan, in de fik worden gestoken. En als we toch een vuurtje stoken, dan mag het lineagebord aan de muur van het zencentrum eveneens op de brandstapel, want het lineagebord is een leugenbord, zoals ik op deze plek eerder heb betoogd. De rechtstreekse lijn naar broeder Gautama van de eerwaarde daiosho’s die ons in de zenbeoefening zijn voorgegaan, is verifieerbare fictie.
Door de traditie van het zenboeddhisme heen loopt een lijn van een gezonde dosis iconoclasme, maar dit is niet de enige. Er lopen ook lijnen doorheen van devotie en van de religieuze voorstellingswereld uit de Oost-Aziatische cultuur. Zoals het christendom zich bij zijn verbreiding oudere plaatselijke symbolen en voorstellingen eigen heeft gemaakt, zo geldt hetzelfde voor het boeddhisme. Bodhisattva’s zijn de heiligen en zaligen van Mahayana, die in de voorstellingen van Oost-Azië wonderen konden verrichten, in de gedaantes van mens of dier konden verschijnen, behulpzaam konden zijn bij het begeleiden van mensen naar het volgende leven na de dood en voor het overige meestal vertoefden in hemelrijken, reine landen en andere hogere sferen.
Met de komst van Mahayana naar ons deel van de wereld zijn ook deze lichtwezens meegereisd. In een recente (en overigens voortreffelijke) bijdrage van Edel Maex, de Antwerpse zenleraar, bezingt hij Guanyin, de bodhisattva van het mededogen. Op de begeleidende foto kunnen wij hem in lotuszit aanschouwen, met op een altaar achter hem een beeld van deze bodhisattva. (Boeddhistisch Dagblad, 20 juni 2023.) Guanyin, Kanzeon of Avalokitesvara is een androgyne voorstelling met een boeiende, gevarieerde geschiedenis. In Oost-Azië is menig zenklooster, tempel of kapel gewijd aan de bodhisattva, die antecedenten heeft in eeuwenoude goden uit het pantheon van Chinese natuurreligies. De bodhisattva neemt ook een prominente plaats in in tal van toonaangevende mahayanasutra’s.
Het kan zijn dat een beeld van Guanyin voor beoefenaren dient als herinnering aan de centrale positie die mededogen met andere lijdende wezens inneemt in sommige, zij het niet alle, scholen van Mahayana. Uit de geschiedenis van het boeddhisme zijn ook meditatieoefeningen bekend waarin de uiterlijke kenmerken van de bodhisattva worden gevisualiseerd. Behalve uit imitatiedrift kan het voor hetzelfde geld ook zomaar zijn dat Guanyin in het westerse boeddhisme terugkeert omdat beoefenaars van christelijke herkomst gevoelsmatig een plaats inruimen voor Maria, vol van genade, de gezegende onder de vrouwen. Je kunt niet uitsluiten dat dit motief meespeelt. In de zenwereld klinken stemmen die de bodhisattva vergelijken met de moeder van Jezus van Nazareth.
Ieder zijn meug, maar ik vraag me af waarvoor we een afbeelding van bodhisattva’s en alle bijkomende mythische rimram eigenlijk nodig hebben. Ook zonder vloeit uit de beoefening, de geloftes en de geestelijke context van Mahayana de opdracht voort tot bevrijding van andere levende wezens. Ik zou willen argumenteren dat wij, bevrijd van het beeld, des te meer ruimte hebben om onze naasten lief te hebben, mens, dier of andere onderdelen van het kreunende organisme van de levende natuur, die ook levende dharma is. Persoonlijk prevel ik als het maar even kan de nembutsu, een wijze van beoefening die kwalitatief gelijkwaardig is aan de zitmeditatie van zen en veel makkelijker uit te voeren op ieder moment van de dag. Met de nembutsu heb je boeddha door de dag heen op de lippen. De nembutsu is de mantra van Amida Boeddha, echter in de veilige wetenschap dat Amida, zoals Shinran leert, alleen bestaat in mijn woorden en eventueel de voorstelling, in het moment van dat geprevel.
Zonder beelden, veruitwendigd in een beeld op een altaar of verinnerlijkt in iemands voorstelling, zien wij des te helderder wat er aan lege vormen te zien is. Hetzelfde geldt, moet worden opgemerkt, voor de boeddha van de Palicanon, al te vaak normatief gemaakt als ‘de Boeddha’, terwijl de canon een vorm is van verhalende literatuur, en niet de geopenbaarde waarheid van een historische werkelijkheid. Wij leven temidden van verhalen en voorstellingen die voertuigen zijn die ons ontwaken vooruit helpen of juist tegenwerken. Er is niets op tegen dat iemand gegrepen en geïnspireerd wordt door verhalen uit de canon, uit de mahayanasutra’s of welke andere traditie van literaire overlevering dan ook, maar laten wij verhalen blijven zien voor wat ze zijn: verhalen, tot tekst geweven verzamelingen van woorden en betekenissen.
Als beoefenaars in dit deel van de wereld moeten wij ook recht durven doen aan onze eigen culturele leerervaring. Wij behoeven niet klakkeloos mythische voorstellingen uit verre landen van eeuwen her over te nemen. De boeddha uit de canon is een voorstelling op precies dezelfde wijze als Socrates dat is in de dialogen van Plato. De betekenis van het geschreven woord en die van de daarop geïnspireerde beoefening worden er niet minder van wanneer wij erkennen dat de tekst een narratieve, en dus een talige, literaire status heeft. Het is juist het dwangmatig vasthouden aan een historische werkelijkheid, die zelf een voorstelling is, die in staat tussen beoefenaar en realisatie. Wij winnen niets met een naïef realisme; we verliezen er eerder iets mee, een helder perspectief op onze waarneming.
Piet Nusteleijn zegt
Er is geen weg, “het” is onmiddellijk, hier en nu en dat is het.
Je ziet het of je ziet het niet.
Moeilijk te accepteren. Er valt niets te doen! En daarom: goeroe-gedoe en allerlei vluchtheuvels en methodes met “ volgen en overgaves”.
Jan Foudraine heeft in zijn boek, ‘Meester, anti-meester,’ ( de titel van de 2e druk; Bhagwan, Krishnamurti, Jung) de dilemma’s uitvoerig beschreven. Zijn vriend Jonathan had het door; Hij wist het: Geen dilemma. Vrij. los.