Het zomert in de heuvels.
Het dolende meisje loopt naar een afgelegen huis.
Aangekomen gaat ze zitten op een bank.
Ze ontmoet er een grijze man en vraagt hem waar ze is.
‘Hier’, antwoordt de man.
Hier woont hij: het is er behaaglijk.
Hij leeft hier, overleeft hier.
Hier stelt hij zichzelf in vraag; hier stelt hij het hele bestaan in vraag.
Het antwoord ligt voor de hand en toch weer niet…
Het meisje huilt: het verhaal van de man ontroert, ontstelt én, tegelijk, ontnuchtert haar.
Ze voelt dat haar zwerftocht, haar leven, een onderneming is waarvan ze zich tot op dit moment niet bewust was.
Tranen zoeken zich een weg.
Het zomert in de heuvels.
Een grijze dame zit in een van de kamers van een afgelegen huis.
Ze is weggezakt in gedachten en maakt een tocht door een wereld die ‘vroeger’ was: haar jeugd, haar verloofde, haar huwelijk, haar kinderen, haar uitbundigheid en vreugde, haar verdriet, haar geleden leven…
De grijze dame glimlacht.
Ze is gelukkig nu: bewust ver af van de drukte, ver van de mensheid, een ‘verwarde’ samenleving ontvlucht.
Stil in het nu.
Haar weg nadert een einde.
Ze is zich bewust dat de dingen zijn zoals ze zijn, moeten zijn.
Ze heeft haar leven intens beleefd; aanvaardt alles in dank en glimlacht.
Haar lach verlicht de wereld.
Ludo Lemmens/Karma Tsul Trim Dorje