De dharma is, behalve de leer, ook de werkelijkheid zoals deze als voorstelling aan ons, levende wezens, verschijnt. Het is een begrip met meerdere betekenissen. In de periode van het vele-scholenboeddhisme werd er hartstochtelijk gedebatteerd over de status van dharma’s als bouwstenen van de waarneembare werkelijkheid. De neerslag van deze scholenstrijd vind je in de verschillende Abhidharma-teksten, de boeddhistische theorie of, zo je wilt, psychologie en filosofie.
Mahayana, over de precieze oorsprong waarvan niemand het fijne weet, trok een streep in het zand en verklaarde alle dharma’s leeg (sunya), dat wil zeggen zonder afzonderlijk zelf en onderling van elkaar afhankelijk. Men leze Nagarjuna, een mythische figuur, waaraan verschillende geschriften worden toegeschreven die niet van één auteur kunnen zijn. Hisamatsu, de naoorlogse Japanse zenhervormer en filosoof, vergeleek de literatuur van Mahayana met het Nieuwe Testament en alles daarvóór met het Oude Testament. Van ‘de’ Boeddha, broeder Gautama en zijn opgetekende redevoeringen, wordt binnen Mahayana slechts spaarzaam en selectief gebruik gemaakt.
Aan Bodhidharma, eveneens een mythische figuur, wordt de stichting van zen als meditatieschool in China toegeschreven. Zen is een school binnen de brede waaier van Mahayanascholen. Bodhidharma initieerde een beoefening van een leer zonder woorden, uitmondend in de zelfverwerkelijking van ons oorspronkelijk gelaat. Zonder woorden betekent dat de zelfverwerkelijking niet afhankelijk is van het memoriseren, reciteren en interpreteren van welke sutrateksten dan ook. Er is geen woord voor wanneer de ervaring van het oorspronkelijk gelaat zich openbaart aan een levend wezen.
Levende wezens zijn binnen alle vormen van boeddhisme een conditio sine qua non. Wezens zijn levend als belichaamde materie, begiftigd met een voorstellingsvermogen, kennis en wilskracht. Kenmerkend voor levende wezens is dat ze beschikken over een neurologisch systeem dat onder deze eigenschappen ligt. Daarom rekent boeddhisme dieren tot de levende wezens. De plantaardige en anorganische natuur werd niet tot de levende wezens gerekend, zij het wel tot de dharma’s waarmee deze wezens in een onderlinge afhankelijkheidsrelatie verbonden zijn.
Kennis van juist en onjuist, van heilzaam en onheilzaam, stelt levende wezens in zekere mate in staat hun plaats in de keten van wedergeboortes te beïnvloeden. Wie met de juiste intentie handelt en het onheilzame mijdt, heeft een goede kans dat zijn energie zich in een volgend leven transformeert in een nieuwe menselijke gedaante of een tijdelijke stage in het rijk der bodhisattva’s. Wie kwaad doet riskeert een verblijf in een der hellen of een terugkeer op aarde als kakkerlak. In Mahayana maken levende wezens zich niet vrij van de keten van wedergeboortes, maar streven zij naar een wedergeboorte als mens om eerst alle andere levende wezens tot een staat van bevrijdend inzicht op te wekken.
Een beperking die Mahayana, het zelfbenoemde ‘Grote Voertuig’ (met plaats voor iedereen!) eeuwenlang getekend heeft, was dat vele beoefenende boeddhisten zich als monniken in kloosters afzonderden. Zeker, er bestond boeddhistische verkondiging, getuige bijvoorbeeld de grote invloed die de Lotus Sutra in Oost Azië op de bevolking had. Er was volksgeloof en cultuurboeddhisme enerzijds monnikenboeddhisme anderzijds. Om te vorderen in de keten van wedergeboortes moest je echter hopen door goed te doen op zekere dag als monnik terug te keren, want de smalle weg bracht je sneller dichter bij het bodhisattvaschap.
De scholenstrijd en het getheoretiseer over welke sutrateksten ‘superieur’ waren, zette zich ook voort binnen Mahayana. Ook het zenboeddhisme werd en wordt hierdoor beïnvloed, alsof Bodhidharma nooit bestaan heeft. De zenleraar die onderricht uit de Avatamsaka Sutra als ware dit de hoogste vorm van wijsheid, moet een spreekwoordelijke draai om zijn oren hebben en een tijdje de vloer boenen en de voeten van zijn leerlingen wassen om uit de sluimer van zijn zelfgenoegzaamheid tot een nieuw moment van ontwaken te worden gebracht.
Pas Honen en Shinran hebben in Japan (met gevaar voor eigen leven wegens ketterij) een serieuze vorm van zelfreflectie beproefd op duizend of meer jaren mahayanaboeddhisme. Geïnspireerd door oude Chinese teksten, die nooit ofte nimmer de status van superieur hadden bereikt, bepleitten zij de gelijkwaardigheid van de brede met de smalle weg. Hierdoor braken zij de ban van de zelfbeperking die Mahayana zich eeuwenlang had opgelegd door het monnikenboeddhisme een bevoordeelde route naar het heil toe te dichten.
Hisamatsu, als jongen grootgebracht aan een huisaltaar met een beeld van Amida Boeddha, zag het als na de Tweede Wereldoorlog als zijn missie de praktijk van de oerconservatieve Japanse zensektes toegankelijk te maken voor een groter publiek van lekenbeoefenaars. Zijn oorspronkelijk gelaat verwerkelijkte zich spontaan, hij schafte zich een meestersstaf aan en benoemde zichzelf als vrijgevestigd leraar. Maar ook hij moest, zij het laat en schoorvoetend, erkennen dat Shinran binnen de context van Mahayana zuiver op de graat was en dat er naast al dat zitten op een mat ook een meditatieloze weg tot bevrijding openligt voor wie Shinran maar wil volgen.
In weerwil van eigentijdse voorstellingen in het westerse boeddhisme, zen of anderszins, de overgrote meerderheid van de boeddhisten in de wereldgeschiedenis heeft nooit gemediteerd. Verleid door een verlangen naar een illusionaire verlichting pijnigt menig westers boeddhist zich op de mat omdat dit op de een of andere manier in de historische transmissielijn in zwang is geraakt. Er bestaan echter alternatieven en mengvormen voor wie maar het juiste wil doen en het onjuiste wil laten om een levend voorbeeld te zijn dat in anderen het licht ontsteekt. Zolang je geloof maar is gevoed door de diepere verbanden binnen de voorstelling van een werkelijkheid van lege dharma’s en de bijbehorende sociale ethiek die voortvloeit uit je ontwikkelingsgang op de bodhisattvaweg, al is ook deze, getuige de Hartsutra, op een bepaalde manier ook maar een voorstelling die je zeker niet tot dogma moet verheffen.