Zoals wel vaker, ben ik de draad van het boeddhisme weer eens kwijt. Op de een of andere manier kan niets in het boeddhisme me vandaag overtuigen. Het is alsof de hoop het geloof voedt en al doende de realiteit van ons menselijk tekort overstemt.
Een goede, dierbare vriendin, een geestverwant die ik lang niet heb gezien, loopt peinzend langs mijn selectie boeddhistische topboeken bovenop de stalen kast in mijn kantoor. De blik in haar ogen zegt: “Wat vind jij dat ik moet lezen?”
Zonder aarzelen pak ik het boek ‘Geen dood, geen vrees’ van Thich Nhat Hanh. Ik druk het in haar handen. Zij knikt. Er is geen woord gesproken.
Thich Nhat Hanh vertegenwoordigt voor mij de kern waar ons eigentijdse boeddhisme over zou moeten gaan. Ik ken geen ander die de uitdaging in zulke heldere, eenvoudige taal aan ons openlegt. Er is geen zelf, waar je ook maar kijkt. Er is dus geen mens die in werkelijkheid doodgaat. Er is geen dood en dus hoeft niemand er bang voor te zijn om te sterven.
Bij Thich Nhat Hanh is dit geen theorie. Hij leeft voor wat hij schrijft, althans tot het moment dat hij getroffen werd door een aantal zware beroertes op een rij. Ook Thich Nhat Hanh is een goede, dierbare vriend en een geestverwant, terwijl ik hem nooit in persoon heb ontmoet. Maar dit doet hij met je. Hij raakt je tot in het diepst van je wezen. Als je ervoor openstaat, ontvang je met zijn woorden wat ik beschouw als een vorm van dharmatransmissie.
Ik heb geprobeerd de geschiedenis van het boeddhisme te doorgronden. De Pali Canon is het Oude Testament en de sutra’s van Mahayana zijn het Nieuwe Testament van het boeddhisme, zegt de twintigste-eeuwse zenvernieuwer Hisamatsu. De twee met elkaar verbinden leidt bij mij echter tot een mist van moeilijk te verenigen begrippen, zo verschillend is de receptie geweest toen de boeddha-dharma op reis ging door tijd en ruimte.
Het past allemaal niet in mijn hoofd en dat hoeft ook niet. Thich Nhat Hanh vat onze uitdaging samen in ‘Geen dood, geen vrees’. Hoe treffend hij dit ook doet, hoe dierbaar en geestverwant hij ook is, hij laat mij achter met een onuitwisbaar besef van mijn menselijk tekort om de Dharma in mijn leven de plaats te geven die hij ons met zijn voorbeeld voorhoudt.
Want wie van onze lekenbeoefenaars is in het echt in staat doodsangst te overwinnen en te transformeren in levensgeluk? De bodhisattva Avalokiteshvara lukt het telkens weer wanneer we de Hartsutra reciteren, maar hoe dierbaar deze tekst mij ook is (vooral in de vertaling van Ton Lathouwers), ergens in de idealisering van de realisatie van de bodhisattva raakt het menselijk tekort uit beeld.
Is boeddhisme niet eigenlijk monnikenwerk? En zo ja, waar in de vertaalslag naar lekenboeddhisme verantwoordt iemand in hoeverre en hoe en waarom de realisatie van het bevrijdend inzicht binnen het bereik ligt van gewone mensen?
Hoe dierbaar Thich Nhat Hanh mij ook is, ik heb het er niet voor niets over dat hij een uitdaging aan ons openlegt. Alles wat ik ermee probeer te doen, het loopt ergens stuk op mijn menselijk tekort. Hoe zou dit toch bij anderen zijn?
Ik ken mensen, hele gewone mensen die tussen ons in leven, die op een al dan niet pathologische manier worstelen met angsten, een reëel psychisch probleem dat ze als een blok aan het been met zich meesjorren, en dat hun levensgeluk bij tijd en wijle in gijzeling kan nemen. Heeft het boeddhisme een boodschap voor hen, dat bevrijding in het verschiet ligt voor wie zich op het bodhisattvapad waagt?
Zoals wel vaker, ben ik de draad van het boeddhisme weer eens kwijt. Dat geeft niet, want ergens vind ik vanzelf wel aansluiting. De vragen evenwel die ik hier stel, zijn levensecht, maar op de een of andere manier kan niets in het boeddhisme me vandaag overtuigen. Wat me verwondert is dat we in ons nieuwe boeddhisme zulke vragen niet vaker aan de orde stellen. Het is alsof de hoop het geloof voedt en al doende de realiteit van ons menselijk tekort overstemt.
Namu Amida Butsu.
kees moerbeek zegt
‘Zoals wel vaker, ben ik de draad van het boeddhisme weer eens kwijt.’ Volgens mij ben je je zeer consequent in je mening over het boeddhisme. Gaat het wel over boeddhisme, of is het uitsluitend jouw worsteling?
‘Wat me verwondert is dat we in ons nieuwe boeddhisme zulke vragen niet vaker aan de orde stellen.’ Ook hier kom ik niet uit, Jules. Wat heeft het nieuwe boeddhisme met jou mening van doen?
Namu Guanshiyin Butsu
Daishin zegt
Mooi openhartig stuk!
Veel mensen(en dus ook boeddhististen) zijn helemaal niet echt bezig met die vragen. Hun verlangen naar antwoorden is er niet echt, omdat ze er nog aan kunnen ontsnappen en het water nog niet tot aan hun lippen staat.
Piet Nusteleijn zegt
Taigu, wij “ikken” zijn altijd de draad kwijt. We raken telkens weer uit “Interzijn”.
Het leven is scheppend. Het is één en onverdeeld. Het schept ook die zogenaamde afgescheiden individuele mens met zijn denken. Het is de aard van het denken om alles weer op te delen, met z’n vragen en met het problematiseren.
En dan denk je weer: “ik ben de draad werkelijk kwijt”.
Het is niet “het boeddhisme” wat ervoor kan zorgen dat je de draad weer oppakt. Wanneer je ziet wat de functie het denken is, schiet je er weer in; in Dat, wat TNH “inter-Zijn” noemt.
Piet Nuateleijn zegt
Taigu, je zegt dat “het” ergens op stuk loopt..
Kan je zien dat je gewoon maar wat zegt en je dit niet zo persoonlijk moet nemen?
Dat je verklaring eenvoudig genoeg is en volstaat; “het loopt ergens stuk op mijn menselijk tekort”.
Wanneer je niets meer terugzegt, tegen deze eigen prietpraat, tegen deze cliché constatering, komt je ineens niets meer tekort.
Gewoon even halthouden, even stoppen, stilliggen.
De reset vindt dan plaats…weer terug in “interzijn”.
Dit is het.
Met groet. Dat wilde ik je ook nog zeggen in deze tweede etappe. “Met de groeten van Piet”.