Mijn vader was geen god maar korte tijd geloofde ik wel in hem.
Als hij thuis kwam van zijn werk in de haven toverde hij voor zijn diep gelovige kinderen. Met een versierd stokje, dat altijd naar de goede richting omviel, wees hij een plek aan in de huiskamer waar iets lekkers verstopt was. Wij twijfelden nooit aan zijn gave- tot we ouder werden. Het was goedbedoelde nep maar we hebben hem dat nooit kwalijk genomen.
We wilden het ook gewoon geloven, het ging om de daad, niet per se om de vader. Die magie. En we zijn nooit ongelovig geworden op dat punt, hebben hem later niet de toegang tot het huis ontzegd. Of de kinderbescherming gealarmeerd. Ook toen hij niet meer toverde bleef hij gewoon onze vader. We voelden ons nooit bedrogen. Is het hele leven geen illusie?
Moedig voorwaarts!