Vroeger had je overal in Nederland het opbouwwerk, met aan het roer de opbouwwerker. Een duizendpoot moest’ie zijn. Je had er ook opleidingen voor, zoals afstudeervarianten in het ‘sociaal-cultureel werk’.
Deze duizendpoot lijkt in veel plaatsen na zijn pensioen niet meer opgevolgd, maar vergis je niet, de functie bestaat in openlijke en meer beschaamde vorm. Namen waarin opbouwwerkers voortleven zijn bijvoorbeeld: buurtwerker, bewonersondersteuner, bemiddelaar, participatiedeskundige, wijkregisseur, wijkcoördinator en de Engelstalige varianten waarin de wijk de community is, zeg maar, de gemeenschap of buurtgemeenschap. En er zijn natuurlijk koppelingen in naamgeving mogelijk en benoemd tussen de wijk, de gemeente, de zorg, de verbouwingen van de buurt, stadsvernieuwing, enzovoort. Dat betekent ook dat de min of meer onafhankelijke positie van de opbouwwerker kan verschillen, openlijk of meer indirect.
Een sluitende benaming blijft lastig, juist doordat het veelal ging (gaat) om echte duizendpoten, mensen met initiatief, met inzicht, met een verhaal dat verteld kon worden en zoveel respect afdwong dat er ook geluisterd werd. En die vooral ook zelf konden luisteren en adequate reacties konden geven. Zo’n functie kan op verschillende manieren uitgedrukt worden.
Maar bij de rigide neoliberale politiek door de regering(en) en de transities in zorg en welzijn stond vaak in de gemeente direct het opbouwwerk, of ‘de samenlevingsopbouw’ onder druk. Al in de democratiseringsbewegingen van zeventiger en tachtiger jaren speelden dergelijke bezuinigingen, en de restanten werden bij de rigide stopzetting van de Vogelaar-Wijkaanpak in ca. 2011 verder afgebroken. Waarna vervolgens in de zogeheten transities in de zorg nog een vervolgstap werd gedaan en veel van de sociale wijkwerk overgelaten werd aan de (zogenaamde) zelf verantwoordelijke wijkbewoner.
Of simpeler gezegd. De wijk, de sociale gemeenschap moest haar eigen boontjes maar doppen. De uitvoering van de samenlevingsopbouw werd ‘over de schutting’ gekieperd. De burger centraal? Dat kan helaas ook leiden tot veel eenzaamheid en gebrek. Hoe men ook probeert dat weg te praten in beleidsnota’s en fraaie woorden in verkiezingsprogramma’s.
Wat nu echter nodig is, is bezinning wat er nu eigenlijk verdwenen is en wat ervan terug zou moeten komen. Dan is het goed toch weer eens naar de rol van de opbouwwerker te kijken. De invulling van zijn taken verschilde in de praktijk per locatie enorm, en bij die verschillen zijn ook verschillende beoordelingen en waarderingen mogelijk.
Zo had je opbouwwerkers die bewoners het initiatief uit handen namen en bij gemeente soms het woord voerden in plaats van dat over te laten aan de wijkbewoners en gebruikers zelf. De betuttelende variant.
Zo had je ook opbouwwerkers die alle initiatief en uitvoering bij bewoners legden, en zichtzelf dus in feite overbodig maakten. Dit kan trouwens verschillend worden gewaardeerd: als met enige distantie de bewoners en gebruikers zelf met hun vragen aan de slag gaan, kan dit goed werken, maar ook een te zware opgave vormen.
Daar tussenin staan werkers die communicatief sterk waren, bewoners steunden waar dat gewild en gewenst was, bewoners schoolden, en die in hun rollen ‘dynamisch’, op meerdere wijzen actief waren.
Zo’n laatste functie is nog altijd heel waardevol. De werker, die zijn rol professioneel invult, moet zijn plek kennen, en deze op basis van wijkbehoefte invullen en uitwerken. Er liggen kasten vol evaluaties over projecten waarin alle mogelijke ‘do’s en don’ts’ naar voren komen. Opbouwwerk kan het samenleven in de wijk versterken zonder te betuttelen. Het vergt weer het oppakken van draden van het verleden, maar dan wél volledig toegesneden op het heden. En niet alleen doen, maar ook laten, de momenten leren kennen.
Dit pleidooi bedoelt niet – nu neoliberale bezuinigingen terecht aan veel kritiek bloot staan – het verleden weer klakkeloos op te tuigen. Vroeger was niet alles beter. Maar er zijn zoveel velden van welzijn en zorg – denk aan de wijkgezondheidszorg, het jeugdwerk en de jeugdzorg in de wijk, en participatieprojecten – waar mensen die echt kunnen verbinden enorm gewenst zijn. En dan is facilitering en scholing soms bijkomstig, maar vaak veel meer dan dat. Daarom moeten er weer voldoende middelen beschikbaar komen voor het sociale werk in steden, dorpen, wijken en buurten.
Vaste werkmodellen zijn meestal niet nodig. Kies liever brede vormen van uitwisseling van leermomenten. Een wijk, bewoners en werkers die eens op bezoek gaan elders kunnen veel opsteken dat voor de eigen behoeften van belang is. Dat soort dingen zijn in feite oude methoden, maar als de mensen van nu dit goed invullen, hun ogen de kost geven en er veel directe contacten zijn, is er niets gedateerds aan.
Samenlevingsopbouw, misschien is het wel een verouderde term, maar wat zou het. Het gaat erom in steden, dorpen, wijken en buurten inderdaad samenlevingsvormen op te bouwen. Bouwen, metselaars gezocht, leren stevige cohesie te krijgen zonder betutteling. De kritische dingen aanpakken, de leuke vormen omhelzen en buurten mogen vrolijk van elkaar afkijken.
Wijken en buurten hebben daarvoor vaak momenten van steun nodig, en actieve personen. Dat is niet erg, zolang de vragen herkend en stevig opgepakt worden en aan de goede contacten wordt vastgehouden.