De adem van de draak is het nieuwste boek van Zeshin van der Plas. In het boek wordt een inkijk gegeven over de boeddhistische monnikstraining. Hoe de psyche worstelt met de onmetelijke omvang van nieuwe inzichten. Hoe deze inzichten gepaard gaan met grote twijfel. Het geeft een kijkje in de binnenwereld van iemand die gedreven wordt door roeping, wat komt hij onderweg tegen? En…heeft hij het lef om verder te gaan?
Van der Plas bracht zelf jaren door in een Japans klooster. Het is geen autobiografisch werk. Maar ook weer wel. Het verhaal begint bij een twaalfjarig jongetje dat zelf kiest voor het monniksleven. De auteur: ‘Het boek is makkelijk leesbaar, maar het is geen gemakkelijk boek, het is eigenlijk qua omvang een boekje van niks, 115 pagina’s maar. Tussen de regels zitten nog drie á vier boeken verscholen, dan is 115 pagina’s opeens een lijvig werk. Verwacht geen boek met uiteenzettingen en commentaren op het boeddhisme, hoewel,…Het boek heeft als thema de bodhisattvagelofte:
Hoe ontelbaar alle wezens ook zijn,
Ik beloof ze allemaal te redden.
Hoe onuitputtelijk mijn zinsbegoochelingen ook zijn,
Ik beloof ze allemaal te doven.
Hoe onmetelijk de dharma leerstof ook is,
Ik beloof de gehele dharma meester te worden.
Hoe oneindig het boeddhapad ook is,
Ik beloof het te volgen.
Paul van der Velde, hoogleraar Aziatische religies aan de Faculteit der filosofie, theologie, en religiewetenschappen van de Radboud Universiteit in Nijmegen schreef het voorwoord.
‘Toen ik het werk ‘De adem van de draak’ van Zeshin van der Plas doornam, werd ik verrast door de verschillende gezichten van het werk. Ik hield niet op met lezen en ik was er dan ook snel doorheen. Niet omdat het lichte kost was of zo, bepaald niet zelfs, het werk boeide me juist mateloos en liet me niet meer los. Binnen de vele soorten literatuur die het boeddhisme heeft voorgebracht heb ik een grote voorliefde voor de biografieën en daarvan is ‘De adem van de draak’ een mooi voorbeeld.
We kennen inmiddels in het Westen al een aardige traditie van boeddhisme. Meestal noemen westerse boeddhisten dat hun ‘beoefening’. ‘Wat beoefen jij?’ is dan ook een veel voorkomende vraag. Antwoorden gaan dan vaak over de meditatietraditie waarmee zo’n boeddhist zich verbindt. Ook zijn er nogal eens moeilijke redeneringen te horen als ‘ik doe zen, maar ik ben geen boeddhist!’, ik mediteer volgens Thich Nhat Hanh, maar ik ben niet bekeerd, want dat hoef ik niet. Van de Boeddha hoeft er niets!’ Deze discussie wat boeddhisme precies zou zijn, een religie, een filosofie, een levenswijze et cetera is blijkbaar een belangrijk discussiepunt van het formeren van wat we voorlopig dan maar even een ‘westerse boeddhistische identiteit’ zullen noemen.
Boeddhisme is geen eenheid. Er is sprake van theravada, er is mahayana, er is vajrayana. Tegenwoordig is er ook sprake van ‘nieuw boeddhisme’, waarvoor de verzamelterm navayana kan worden gebruikt. Maar ondanks deze grote verscheidenheid hebben de scholen hebben echter wel allemaal een paar zaken gemeenschappelijk.
En dan komt Zeshin met zijn verhaal van een zoektocht, van Bodai, een zoektocht die refereert aan het verhaal van de Boeddha, maar dat ook weer niet is, al zit het verhaal vol met namen die we ook kennen uit de biografie van de Boeddha. Zo zijn er de namen van de vijf leerlingen met wie de Boeddha zijn zware ascese uitvoerde aan de rivier de Niranjana waardoor hij uiteindelijk tot zijn gedachten rond het middenpad kwam: Acwajit, Bhadrika, Naman en Washpa, namen die refereren aan namen van personen uit het verhaal van de Boeddha.
Al lezend kreeg ik het idee dat hij op originele wijze de biografie van de boeddha naar zijn eigen wereld heeft gehaald en daarna zijn eigen wereld weer heeft teruggebogen de wereld van de Boeddha in. En heel kenmerkend, die wereld ademt een soort tijdloosheid uit, lijkt ook bijna los van cultuur en locatie al zijn er wel degelijk referenties aan plaatsen. Je blijft echter zoeken naar de plaats waar, naar de tijd waarin Bodai’s verhaal zich voltrekt, maar al lezend merk je hoe onbelangrijk deze zoektocht naar specifieke tijd en ruimte eigenlijk is. Je merkt intussen wel degelijk dat er veel Japanse termen vallen, Japanse teksten, maar dat zijn bij nader inzien maar vormen. Veel belangrijker is het verhaal van de Boeddha’s lessen, van de Boeddha’s lessen beoefening, van het vinden van een bestemming. Bodai’s verhaal wordt daarmee een verslag van een queeste of je je nu identificeert met Bodai of dat Zeshin dat deed en voor ons nu zijn relaas ontvouwt. Maar is “de adem van de draak” een verhaal een biografie? Die vraag kunnen we natuurlijk stellen. Het is in ieder geval een hagiografie, een verslag van een reis die van resultaat spreekt, die resulteert in harmonie in het leven, welk leven dan ook.’