De Nederlander Erik Bruijn maakte in 1977 een tocht door het Tibetaanse bergland Ladakh- en maakte naar aanleiding van zijn reis de volgende notities, die in maart 1977 werden gepubliceerd in het Nederlandstalige –papieren- tijdschrift Saddharma, uitgegeven door de Stichting Nederlands Boeddhistisch Centrum, de voorloper van de stichting Vrienden van het Boeddhisme. De reis van Erik was vrij legendarisch mede omdat deze samen plaats vond met de bekende Nederlandse Tibetoloog Johan van Manen.
Erik Bruijn is nog steeds actief binnen het boeddhisme. Hij leidt bijeenkomsten binnen de Zen Kring in Amersfoort, op 1 april 1968 door Leo Boer en Veronica Laterveer opgericht en daarmee het langstlopende zenprogramma in Nederland. Het is geen organisatie met leden, maar een programma van activiteiten, gericht op de studie en beoefening van zen.
Bruijn deed in de jaren zeventig bij de Japanse zenleraar Zengo Miroku zijn eerste sesshin-ervaring op en begon later met diens instemming met het onderwijzen van zenmeditatie in Nederland, terwijl hij zijn eigen training voortzette om zijn inzicht verder te verdiepen. Tijdens intensieve meditatieretraites volgt hij een krachtige en dynamische stijl waarin praktische methoden zijn opgenomen waarmee hij vertrouwd raakte tijdens zijn verblijf in boeddhistische kloosters in Japan, Zuid-Korea, Taiwan en het Tibetaanse cultuurgebied. Het Boeddhistisch Dagblad plaatst het verslag van Eik vanwege de lengte in drie afleveringen, afgelopen zaterdag en zondag en vandaag.
Hoofdstad van Ladakh
Vanaf de hoge rots waarop de Mahakalakapel eeuwen geleden werd gebouwd heeft men een prachtig uitzicht op het ruige landschap waardoor de rivier de Indus zich kronkelt en over de vlakte van Leh, die omringd is door reusachtige Himalayaketens in grauwe tinten. Een aantal bergreuzen is bedekt met eeuwige sneeuw. Aan de voet van de rots waarop het klooster Pituk gebouwd is bevinden zich een aantal barakken van het Indiase leger. 0p enige afstand daarvan ligt een klein militair vliegveld. Sedert de tijd dat de Chinese troepen in Tibet zich aan de grens van Ladakh gingen inkwartieren is dit vliegveld een belangrijke rol gaan spelen in de bevoorrading van het Indiase leger. In 1948 landde het eerste vliegtuig in het middeleeuwse bergland. De reactie van de Ladakhi’s op dit gebeuren schijnt nogal verrassend te zijn geweest. Naar men zegt kwamen enkelen van hen kort nadat het vliegtuig geland was met wat hooi aansnellen om het toestel te voeren. De Tibetaanse liefde voor het ceremoniële gebeuren kennende zou men zich echter kunnen afvragen of het hier niet een verkeerd geïnterpreteerd ritueel betrof. Leh, de kleine hoofdstad van Ladakh, ligt op meer dan drieduizend meter hoogte. Ongeveer honderd meter boven het stadje uit verrijst een oud paleis dat tegen de hellingen van een hoge rots is gebouwd. Het paleis, dat ongeveer vijfhonderd jaar oud is en enkele tientallen vertrekken telt staat al jaren leeg en verkeert dan ook in een vervallen toestand. Vroeger werd het bewoond door de vorsten van Ladakh, die er gewoonlijk de winters doorbrachten.
Hun zomerpaleis lieten ze op enkele kilometers afstand van de hoofdstad bouwen. Jaren geleden werd hun dynastie omvergeworpen en zij verloren alle macht in het kleine bergland. De laatste telg van de koninklijke familie was een vrouwelijke, die non geworden is in een van de boeddhistische kloosters. Het winterpaleis in Leh is te bereiken na een korte klim. Het halfvergane beeldhouwwerk van de trotse hoofdingang is nog een stille getuige van de oude glorie. Een paar honderd meter hoger op de rots ligt een klein afgelegen kloostertje. Helemaal beneden, aan de voet van de berg, wonen de dorpelingen in hun kleine huisjes. De hoofdstad van Ladakh is niet meer dan een dorp. Het leven speelt zich voornamelijk af rond de bazaar, de drukke dorpsstraat die gemarkeerd wordt door talloze kleine winkeltjes. Het zijn voornamelijk islamitische kooplieden uit andere delen van Kashmir die daar hun waren aanprijzen. De marktstraat eindigt bij een kleine moskee, aan de voet van de berg waarop het oude paleis is gebouwd. Even verderop geeft in een brede zijstraat een eenvoudige poort toegang tot de binnenplaats van de boeddhistische hoofdtempel van Leh. Het houtwerk in het voorportaal van de tempel is prachtig bewerkt en beschilderd in frisse, vrolijke kleuren.
Tsering Wangdus
In de tempel zelf bevindt zich recht tegenover de hoofdingang een levensgroot Boeddhabeeld in een fraai gebeeldhouwde en versierde altaar kast. De vorstelijk getooide Boeddha staart onbewogen in het vage schijnsel van de boterlampjes die voor hem op een altaartafel branden. Aan weerszijden van het beeld staat een troon. De boeddhisten die de tempel binnengaan werpen zich enige malen op de grond uit verering voor de “vier juwelen” de guru of geestelijk leraar, de Boeddha, zijn leer en de gemeenschap van hen, die deze verwezenlijkt hebben. Vervolgens lopen zo, de richting van de klokwijzers volgend, de tempel rond om hulde te brengen aan de hoogst gebouwde troon naast de altaar kast , die bestemd is voor de Dalai Lama, aan de Boeddha Shakyamuni waarvan het vergulde beeld in de altaarkast staat en aan de tweede troon, die iets lager dan de vorige is en bestemd is voor de Karmapa Lama. Boven de tronen en het altaar bevinden zich achter op de muur fantastische voorstellingen die in heldere kleuren zijn geschilderd en verschillende scènes uit het leven van de historische Boeddha laten zien. Deze voorstellingen zijn geschilderd door Tsering Wangdus 2), de beroemdste schilder van Ladakh.
In zijn atelier laat hij me iets van zijn werk zien. Binnen een houten raam is een groot doek gespannen dat hij tevoren zorgvuldig geprepareerd heeft, zodat het beschilderd Kan worden. 0p het doek zet hij met behulp van zijn duim- en vingermaten een lijnenstelsel uit, dat hem mogelijk maakt een godenfiguur in bepaalde verhoudingen te tekenen. De figuur die hij gaat schilderen is de veelarmige en meerhoofdige Tantrische god Kalachakra. Als het doek klaar is wordt het tussen twee stokken ingeraamd binnen een omlijsting van fraaie zijde en brokaat en dan is het schilderij met behulp van deze stokken oprolbaar. Deze rolschildering of thangka zal gebruikt worden als hulpmiddel bij de grote ’inwijding die de Dalai Lama persoonlijk zal geven aan een aantal monniken in Ladakh in de mystieke leerstellingen van de Kalachakra-tantra.
Tsering beschouwt het als een grote verdienste en een teken van ’ goed karma’ dat hij aan deze bijzondere thangka mag werken. De beroemde artiest werd in 1941 geboren in het dorp Nimmu als zoon van een boerengezin. Toen hij zes jaar oud was ging hij naar de dorpsschool, waarop hij tot zijn elfde bleef. Hoewel hij thuis opgroeide als volgeling van de boeddhistische Kagyudpa-sekte 3) die tot de school van de roodhoeden behoort, ging hij drie jaar later naar het geelhoedenklooster Pituk, omdat daar toen een vermaard schilder uit het Tibetaanse klooster Tashilhunpo verbleef. Deze lama-schilder stond in Tibet bekend als een groot artiest. Drie jaar lang kreeg hij les van deze lama. Daarna vestigde hij zich in zijn geboortedorp en leverde hij regelmatig werk voor allerlei kloosters in de omgeving, onverschillig tot welke sekte deze behoorden. Monniken die de schilderkunst machtig wilden worden moesten daarvoor naar Tibet, want er bestonden geen schilderscholen in Ladakh.
Ondergang van een cultuur
De kunst, die evenals alle andere facetten van het leven in Ladakh nauw met de boeddhistische religie verbonden is, werd door de nieuwe politieke situatie in Tibet en aan de Chinese- Indiase grens van een belangrijke inspiratiebron en voedingsbodem afgesneden, terwijl ook alle studiemogelijkheden daardoor wegvielen. Ladakh is dan ook niet alleen door zijn natuurlijke gesteldheid eenzaam en afgelegen, maar het verkeert nu ook in een religieus en cultureel isolement. Door de drastische veranderingen die de Chinezen na hun intocht in Tibet in de Tibetaanse samenleving aanbrachten is Ladakh op het ogenblik in menig opzicht nog Tibetaanser dan Tibet zelf. Toch zal ook hier de eeuwenoude boeddhistische cultuur gedoemd zijn te verdwijnen. Met de komst van het Indiase leger en een handvol westerlingen is vooral bij talloze jonge Ladakhi’ s de belangstelling gewekt voor de wereld die ligt achter de bergen van hun eigen land. Hoewel de bewoners van Ladakh zich in het Centraal-Aziatische hooggebergte nog steeds prettig voelen in hun eigen middeleeuwse klederdracht, beginnen sommige jongeren zich te interesseren voor moderne Indiase en westerse kleding. In de straten van Leh ziet men daardoor soms eigenaardige combinaties van kledingstukken uit twee volkomen verschillende werelden die elkaar hier nog maar nauwelijks ontmoet hebben.
Het lot dat de oude kunsten ten deel valt is kenmerkend voor de huidige ontwikkelingen in het kleine bergland. In de hoofdstad Leh hebben de Indiase autoriteiten een centrum opgericht waar leerlingen worden onderwezen in kunstvormen en ambachten die dreigen uit te sterven. Er is een aantal klassen in ondergebracht waarin men onder andere het traditionele tapijtweven, metaalbewerken, houtsnijden en schilderen kan leren. Hoewel de vervaardigde kunstwerken en handwerkprodukten boeddhistische voorstellingen laten zien, blijkt uit gesprekken met de door de overheid aangesteIde niet-boeddhistische leiding van het centrum dat het pas in tweede instantie om het behouden van oude bedreigde ambachten en dergelijke gaat en dat commerciële doeleinden voorop staan. De verkoop van de handwerkproducten staat centraal, met als uiteindelijk doel mee te werken aan de verhoging van de levensstandaard in Ladakh.
Geen religieuze opleiding
Tsering Wangdus, de meest vooraanstaande schilder van het land, vertelde me dat zijn leerlingen voor het schilderen van de traditionele boeddhistische voorstellingen geen religieuze opleiding meer hoefden te volgen. Zij kunnen met een driejarige studie volstaan, waarin ze louter de techniek van het schilderen hoeven te leren. Dit betekent onherroepelijk de ondergang van een stuk cultuur. Als de boeddhistische schilderkunst ontworteld wordt uit haar voedingsbodem – het Boeddhisme – betekent dat zonder meer het einde van een boeiende en levendige schildertraditie. Daarin speelde vooral de religieuze symboliek een belangrijke rol. De rolschilderingen of thangka’s worden nu voornamelijk ter decoratie vervaardigd om verkocht te worden aan Indiërs en buitenlanders. Op eenzelfde manier dreigt ook de eeuwenoude boeddhistische cultuur van het Tibetaanse bergland Ladakh niet meer te worden dan decoratie, aantrekkelijk voor de vreemdelingen uit verre landen, die in Ladakh een glimp hopen op te vangen van het mysterie dat Tibet eens was.
- Mi-la ras-pa
- Ts’e-ring dhang-‘dus
- Bka’-brgyud-pa sekte
Erik Bruijn zegt
Tot mijn verrassing kwam ik in het Boeddhistisch Dagblad een artikel tegen dat ik veertig jaar geleden heb geschreven over mijn eerste reis naar Ladakh, een wetenschappelijke onderzoekingstocht naar een gebied waarover destijds in het Westen nog niet zoveel bekend was. In tegenstelling tot hetgeen boven het artikel staat,ondernam ik deze tocht niet in 1977 in gezelschap van de tibetoloog Johan van Manen (1877-1943), maar in 1976 als lid van de expeditie die onder leiding stond van de tibetoloog en boeddholoog Ronald Poelmeijer (1946-1993).
Erik Bruijn