Chef mediteerde deze week op een zonnige middag in zijn auto die geparkeerd stond aan kade langs de Maas in Rotterdam. Voordat hij ging ‘zitten’ keek hij naar langsvarende schepen, zag in de verte het schiereiland Katendrecht liggen en dacht: het is goed zo. Een mooie rivier in een prachtige stad. Tussen gewone Rotterdammers, wat wil een mens nog meer. De meditatie was fijn. Toen Chef de ogen weer opende bekeek hij het enorme schip dat aan de kade lag met andere ogen. Hij zag de enorme boeg van het schip, dacht aan zijn tijd dat hij wachtsman was aan boord van zeeschepen met tientallen nationaliteiten en wilde de auto van de handrem halen.
En toen zag hij het. In het enorme gat waarin het eveneens enorme anker rustte was een man aan het werk. Hij stond op het horizontale deel van het anker- zeg maar de plaat die het gat weer afsluit en was aan het verven. Het contrast was enorm, een mens van vlees en bloed, te midden van een enorme hoeveelheid staal. Het schip en de man vertrouwen elkaar. Aan die kade en straks ook op zee, op de oceaan. Al heb je dan niets aan een anker, hoe mooi het ook geschilderd is.