Op je pad vanuit nitwit-qua-beoefening naar (hopelijk) verlicht wezen, beginnen velen van ons met enige introspectie en meditatie. Zodra daarin wat beweging zit, en je enige ‘interne integratie’ doorleefd hebt, is het makkelijker om andere stukken van het dharmische pad op te pakken. De volgende stap wordt wel eens in de vergaarbak ‘ethiek’ geschoven, maar die term is voor velen niet al te bemoedigend, ik zou het eerder vaardig (of positief) handelen of kusala karma noemen ‘handelen zoals je de inspiratie van de verlichten begrepen hebt’.
En in dit kleine drieluik –vandaag deel een de geest- wil ik je meenemen naar drie voorbeelden van zeer concreet toegepast vaardig handelen conform de eeuwenoude indeling lichaam, spraak en geest. Beginnend met de geest, omdat die weliswaar het moeilijkst te doorgronden en bij te sturen is, maar toch de bron van handelen. Uiteindelijk is niet-vaardig handelen en niet-vaardig spreken namelijk altijd verbonden met de onzuivere stukjes in je eigen geest.
Het voorbeeld komt ditmaal uit de zentraditie, altijd een bron van diep-doorsnijdende waarheden, al hoef je ze niet altijd als letterlijk gebeurde historie te beschouwen.
Een jongeman in Japan had na een goede opleiding met twaalf ambachten en dertien ongelukken en veel feesten zijn hele startkapitaal erdoorheen gejaagd. Hij walgde uiteindelijk zozeer van zichzelf dat hij maar één uitweg zag: naar het dichtstbijzijnde klooster lopen en zich aanmelden als zenmonnik. Het was niet uit totale roeping om monnik te worden, maar het leek een uitweg om tóch nog iets van zijn leven te maken. Zoals de traditie luidt werd hij niet direct binnen gelaten, maar mocht hij een aardige tijd buiten in de kou wachten – misschien wel dagenlang geknield in de sneeuw zittend. Uiteindelijk meldde de abt, een ietwat barse oude man, dat hij binnen op gesprek mocht komen. Het werd een wat eenzijdige conversatie, de jongeman als spraakwaterval-vol-meegemaakte-malheur en de abt vooral zwijgend toehoorder. Maar uiteindelijk vroeg de abt ‘Is er tenminste iets waar je wél goed in bent?’. Na enig nadenken antwoordde de jongeman ‘Nou, ahum, ik kan een beetje schaken.’ De abt vroeg daarna om een zekere monnik erbij te roepen.
De monnik was ook oud, en had tientallen jaren beoefening erop zitten. Vervolgens vroeg de abt om zijn zwaard te laten brengen, en het werd op tafel gelegd naast een schaakbord. De abt zei tegen de jongeman en de oude monnik: ‘Jullie twee gaan nu een potje schaken. Daarna zal ik persoonlijk het hoofd van de verliezer er af hakken met dit zwaard.’ Beiden keken ze de abt aan, het was duidelijk dat hij dit meende. Toch verzette de jongeman het eerste schaakstuk. De oude monnik, die zeker ervaring had, deed een zet. Na een aantal zetten voelde de jongeman het zweet over zijn rug gutsen van de concentratie, het was immers een kwestie van leven en dood. Dus zette hij nog een tandje bij, en slaagde erin het offensief van de monnik te pareren. Hij slaakte een diepe zucht van opluchting en dacht: ‘Dit spel gaat eigenlijk zo slecht nog niet.’ Hij kwam in het offensief en kwam dichtbij een overwinning-met-schaakmat. Ineens keek hij omhoog en aanschouwde het gezicht van de oude, ervaren monnik. De tientallen jaren inspanning, meditatie, opoffering voor het Doel waren echt aan zijn gezicht af te zien – het was dun, tanig en en straalde waardigheid uit.
Toen dacht de jongeman: ‘Maar ik ben tot nu toe een totale nietsnut geweest. Mijn leven is niemand tot dienst. Deze monnik heeft zo’n hoogstaand leven geleid, en nu zal hij moeten sterven.’ Hij werd vervuld door een golf van compassie. Hij voelde zich erg schuldig over het lot van de oude monnik, die simpelweg het bevel van de abt had opgevolgd, zijn uiterste best deed maar nu moest sterven. De compassie voedde de gedachte dat hij dit niet moest laten gebeuren, en de jongeman deed doelbewust een verkeerde zet. De monnik beantwoordde met enige verbazing en opluchting. Weer deed de jongeman een bewust verkeerde zet, hij zou gaan verliezen.
Plots greep de abt het schaakbord en gooide alle stukken om, en zei: ‘Niemand heeft gewonnen en niemand heeft verloren.’ Toen richtte hij zich tot de jongeman en zei: ‘Je hebt vandaag twee dingen geleerd: concentratie en compassie. Omdat je compassie ervaren hebt, weest welkom als monnik.’,
Je ziet, ook als je leven totale bagger lijkt, dan nog heb je zicht op een lotusbloem-diep-binnenin. De jongeman vond compassie in zijn hart, en dát bracht een opening tot ontwikkeling; hij was zelfs bereid zelf te sterven om het leven van de oude schakende monnik te redden. De abt zag dit begin-van-bodhicitta, en gaf hem een kans. Hiermee zie je dat zuiverheid in je geest het begin kan zijn van zuiver handelen, en dat tussen alle negativiteit altijd wel kansen te vinden zijn!