Is het boeddhisme een filosofie of een religie? Gedurende de afgelopen 2600 jaar is in de breedte en diepte erg veel boeddhistische filosofische literatuur geproduceerd. In die zin zou het een filosofie kunnen zijn. Maar het boeddhisme kan ook als een religie worden beschouwd. Als onder die term tenminste niet een geloof in een scheppende god wordt gedefinieerd. In een tiendelige serie in het boeddhistisch magazine Tricycle- over misinterpretaties in het boeddhisme, beschouwen de auteurs beide kanten.
Ze stellen dat de verfijning en strengheid van boeddhistische filosofische analyses kunnen wedijveren met die van de in Europa ontwikkelde filosofische school. Verschillende filosofische scholen binnen het boeddhisme, de auteurs noemen de Abhidhamma scholen van Birma, met hun zorgvuldige analyse van de bestanddelen van de werkelijkheid (dharma), de Chinese Huayan school, met zijn uitgebreide schets van een universele causaliteit die alle dingen maakt en wordt gemaakt door alle andere dingen (shishi wu’ai fajie) en de Tibetaanse Gelugpa-school van Tibet, met zijn nauwkeurige afbakeningen van de relatie tussen leegte (sunyata) en het afhankelijke ontstaan (pratityasamutpada).
Ondanks deze rijkdom aan filosofie is het boeddhisme ook een spirituele beleving met magie en wonderen, die we vaak met religie associëren. De co-auteurs van de Princeton Dictionary of Buddhism Robert E. Buswell Jr. en Donald S. Lopez Jr. zeggen bij het schrijven van het woordenboek voortdurend verbaasd te zijn geweest over de veelvoud en het centraal stellen van magie en wonderen in biografieën en legenden over de Boeddha, zijn leerlingen en opvolgers door de eeuwen heen.
Van de acht grote bedevaartsoorden in het Indische boeddhisme, die belangrijke gebeurtenissen in Boeddha’s leven herdenken, worden in vier ervan wonderen getoond en beschreven. Onder deze sites is Sravasti, waar de Boeddha wordt uitgebeeld als hij door de lucht vliegend en vuur en water spuwend (yamakapratiharya) een rivaliserende groep yogi’s te lijf gaat.
Zulke wonderen worden niet alleen toegeschreven aan de Boeddha. Maar –in de beheersing van de vierde etappe van meditatieve absorptie (dhyana)- ook aan de mediteerder , die er uiteindelijk toe zullen leiden –na het implementeren van een reeks van psychische bevoegdheden- dat hij de mogelijkheid heeft om over water te lopen en in volle lotushouding door de lucht te vliegen.
Mahamaudgalyayana, een van de twee voornaamste discipelen van de Boeddha, was de erkende meester in dergelijke psychische bevoegdheden. Hij vloog naar de Himalaya om een medicinale plant te vinden om zijn zieke vriend Shariputra te genezen en stond bekend om zijn vermogen overal in het universum te reizen.
Andere monniken en filosofen binnen het boeddhisme worden vaak geassocieerd met dergelijke religieuze wonderen. Nagarjuna, de traditionele grondlegger van de Indiase filosofische school Madhyamika, worden de Prajnaparamita (perfectie van wijsheid) sutra’s ontvangen, door onder water naar het Koninklijk Drakenpaleis op de bodem van de zee te reizen. Kumarajiva, de Kuchean-monnik waarvan de Chinese vertaling van boeddhistische teksten de basis voor Madhyamika filosofie in China legde, was een beroemde thaumaturg die naalden kon inslikken zonder zichzelf te verwonden. Tijdens zijn crematie zou zijn tong niet verbrand zijn, volgens zijn biograaf een bewijs van de nauwkeurigheid en welsprekendheid van zijn vertalingen.
Het bestaan van hemel en hel- en zorgen dat je daar niet in terecht komt, is een ander gemeenschappelijk kenmerk van religies. Doorheen de geschiedenis is de overgrote meerderheid van de boeddhistische praktijken voor zowel monniken als leken gericht geweest op het verkrijgen van een betere wedergeboorte. Voor jezelf, je familie, of voor alle wezens in het universum en zorgen dat je niet in een van de helse rijken terecht kwam.
De auteurs stellen dat een scheiding van filosofie en godsdienst niet goed werkt in het geval van het boeddhisme. Westerse boeddhisten zouden oorsprong van het boeddhisme en latere aan de Boeddha en zijn volgelingen toegeschreven wonderen moeten willen onderscheiden en duiden.