Op het pad van de Boeddha komen we in aanraking met een spirituele moraal, dat wil zeggen een moraal die onderdeel van een spiritueel pad is. In de wereld om ons heen horen we mensen vaak een beroep doen op een seculiere moraal, dat wil zeggen een moraal die niet door een religie gerechtvaardigd wordt, maar wel verondersteld wordt op een of andere manier te gelden voor iedereen in de samenleving. De eerste moraal heeft als oogmerk de geestelijke bevrijding van de mens; de tweede, een goed verloop van het maatschappelijk verkeer. Oppervlakkig gezien hebben beide moralen veel gemeen; bij nadere beschouwing zijn de verschillen groot, belangrijk en leerzaam.
Enkele eeuwen geleden bestond er in Europa niet een volstrekt seculiere moraal. Alle moraal was afkomstig van de christelijke kerk, dus van religie. Door de secularisering van de laatste paar eeuwen is de rechtvaardiging van de moraal door religie in het publieke domein weggevallen; vandaar dat de Europese filosofie vanaf de achttiende eeuw naar andere rechtvaardigingen heeft gezocht; nog weer later beperkte ze zich voornamelijk tot een beschrijving van het spreken over ethiek zonder zich aan de kwestie van de rechtvaardiging te wagen. Wil men een moraal zonder religie handhaven, en dat is noodzakelijk om een seculiere samenleving volgens wetten te kunnen inrichten, dan kan de rechtvaardiging alleen in het goede verloop van het maatschappelijk verkeer liggen, noodzakelijkerwijs uiterlijk en vaag gedefinieerd, of in een verondersteld universeel recht op een minimaal niveau van welzijn, eveneens uiterlijk gedefinieerd, waarvan de rechtvaardiging nog niet zo eenvoudig is aangezien grote delen van de wereld er niet in geloven. Een spirituele moraal wordt innerlijk gerechtvaardigd (geestelijke bevrijding) en ook innerlijk gedefinieerd (intentie van de daad).
Maar niet elke religieuze moraal is een volledig spirituele moraal. Er bestaat een verschil tussen de moraal van de gewone gelovige, die het bereiken van een goede plek in het hiernamaals als doel heeft, en de moraal van degene die bewust een spiritueel pad gaat en het goede uitsluitend doet omwille van het goede zonder acht te slaan op een beloning na de dood. We zouden deze twee soorten mensen respectievelijk de exotericus en de esotericus kunnen noemen. Hier zou men kunnen tegenwerpen dat de esotericus ook zijn eigen belang nastreeft, namelijk Nirwana in het geval van de boeddhist, maar dan ziet men over het hoofd dat het Nirwana nooit bezit kan zijn van een persoon: alleen door als persoon volledig te verdwijnen (!) kan het Nirwana ervaren worden. De boeddhistische geschriften beschouwen een verlangen naar Nirwana dan ook niet als onheilzaam.
Bij de seculiere moraal kan men nog een onderscheid maken tussen de minimale moraal, die vastgelegd is in de wetten van het land, en een uitgebreidere moraal, waarop soms een beroep wordt gedaan, maar die niet afgedwongen wordt. Mensen die zich laten leiden door eigenbelang negeren dit beroep, en schakelen juristen in om handelingen te bedenken die volgens de letter van de wet nog net niet verboden, maar volgens de geest van de wet wel verwerpelijk zijn. Deze uitgebreidere seculiere moraal is niet alleen machteloos, maar soms ook moeilijk te rechtvaardigen, en wordt hier verder buiten beschouwing gelaten.
Het verschil tussen de seculiere en de spirituele moraal komt goed tot uiting in het onderscheid tussen de tegenstelling goed-slecht en de in de boeddhistische traditie gebruikte tegenstelling heilzaam-onheilzaam (kusala-akusala). In de seculiere opvatting betekent ‘goed’: dit moet bewerkstelligd worden, dit moet er komen, dit moet er zijn; ‘slecht’ betekent: dit mag niet voorkomen, mag er niet zijn. Aan de woorden ‘moeten’ en ‘mogen’ zien we al dat er vaak iets dwingends in de woorden ‘goed’ en ‘slecht’ (of ‘kwaad’) zit. Dit heeft zowel praktische als spirituele nadelen voor het individu, maar aan de andere kant geldt dat de seculiere moraal ook gezien kan worden als een noodzakelijke procedure om in een geseculariseerde samenleving gezamenlijke besluiten te nemen over uiterlijke kwesties: welke situatie wensen we wel, welke niet?
Deze dwang is afwezig in de begrippen kusala-akusala. Ook als in de Pali geschriften de woorden puñña en papa gebruikt worden (die vaak vertaald worden met ‘goed’ en ‘slecht’) ligt de nadruk niet op het moeten, maar op de schoonheid en verhevenheid van de deugd. De vermenging van deugd en schoonheid wordt in het soefisme uitgedrukt in het begrip ihsân. Hier twee voorbeelden uit de Dhammapada.[1]
53 55
Zoals men van een bloemenhoop, Er is tagara, sandelhout
Wel vele kransen vlechten kan, Ook blauwe lotus en jasmijn,
Zo kan men van geboort’ tot dood Maar geen van deze soorten geur,
Ook vele goede daden doen. Kan evenaren geur van deugd.
Maar de belangrijkste reden waarom een spirituele moraal zich onderscheidt van een seculiere is dat niet de daad maar de intentie van de daad bepalend is voor de beoordeling of waardering. Het gaat uiteindelijk niet om de uiterlijke situatie die na de daad ontstaat, maar om de intentie die aan de daad voorafgaat. Dit wordt in het boeddhisme expliciet gezegd, maar is in feite een kenmerk van alle esoterische (op verregaande geestelijke transformatie gerichte) tradities. Het is ook de intentie (Pali: cetanâ) die volgens de wet van karma de toekomstige gevoelswaarden (het ‘geluk’) van de handelende persoon bepaalt.
Volgens de seculiere ethiek die aan de Nederlandse wet ten grondslag ligt, is een daad immoreel (slecht, verboden) als de dader opzettelijk schade berokkent aan andere mensen (of in zeldzame gevallen ook dieren). Beide elementen zijn noodzakelijk. Als er geen schade of geen benadeelde is, is de daad niet fout. Als er geen opzet in het spel is, kan de dader niet verantwoordelijk worden gehouden; ook voor de opzet moet uiterlijk bewijs aangedragen worden. De regels van goed en kwaad moeten veiligheid (bestaanszekerheid), rust en orde in de samenleving teweegbrengen. Is een daad niet verboden, dan is ze geoorloofd. De enorme verschillen die er bestaan tussen alle geoorloofde daden kunnen in deze minimale moraal niet in aanmerking worden genomen.
Dit gebeurt wel in de spirituele moraal. Gebruikt iemand zijn vrije tijd om te gokken in het casino, dan is dat volgens de seculiere moraal het goed recht van iedere volwassene en staat dat op precies dezelfde hoogte als een onderzoek naar de zin van het leven. Voor de spirituele moraal – het wordt expliciet gezegd in de boeddhistische leer – is de tweede tijdsbesteding kusala (heilzaam) en de eerste akusala (onheilzaam). Heilzame gedachten en gevoelens brengen de persoon dichter bij Nirwana (voor andere tradities: dichter bij God of het Absolute); de onheilzame voeren de persoon daar verder vandaan.
De relatie met Nirwana wordt expliciet genoemd in het soetra waarin de Boeddha van zijn ontdekking van het onderscheid heilzaam-onheilzaam vertelt. Over een gedachte van zelfverloochening zegt hij: ‘Deze gedachte … leidt niet tot beschadiging van mezelf, of tot beschadiging van anderen, of tot beschadiging van beiden; zij ondersteunt inzicht, veroorzaakt geen problemen en leidt naar Nirwana.’ Over een gedachte van zintuiglijk verlangen zegt hij: ‘Deze gedachte … leidt tot beschadiging van mijzelf, tot beschadiging van anderen en tot beschadiging van beiden; zij staat inzicht in de weg, veroorzaakt problemen en vergroot de afstand tot Nirwana.’[2]
Wat opvalt is dat de spirituele moraal zich evenzeer bekommert om het voorkomen van schade aan mensen als de seculiere moraal doet. De preventie is zelfs veel grondiger, doordat de Boeddha de wortel van de schade in de egocentrische intentie heeft blootgelegd. Wie ervoor waakt dat egocentrische intenties zijn/haar handeling bepalen, houdt vanzelf op anderen te benadelen of beschadigen. De ontdekking van de Boeddha houdt in dat de heilzame daad aan twee kanten heil veroorzaakt: de handelende persoon komt dichter bij Nirwana, de betrokken persoon ontsnapt aan lichamelijk of psychisch lijden. In het geval van de onheilzame daad raakt de handelende persoon verder af van Nirwana en ondergaat de betrokken persoon lichamelijk of psychisch lijden.
De twee verschillende moralen gaan gepaard met verschillende manieren om te reageren op goede of slechte daden. In het kader van de seculiere moraal wordt op slechte daden vaak gereageerd door de handelende persoon te verguizen: men verguist de dader, ook als men het zelf is (met schuldgevoelens als gevolg). De verguizing veroorzaakt emotionele verkramping in de gehele samenleving. De uitvoerder van de goede daad wordt vaak te uitbundig geprezen, ook door zichzelf, met trots tot gevolg. Zowel in het geval van de schuldgevoelens als dat van de trots wordt de eigenwaan (Pali: mâna) versterkt, wat in het spirituele perspectief een achteruitgang betekent.
Wij staan door onze vele verbindingen met de omringende wereld altijd bloot aan de verleiding om in morele kwesties op ‘de seculiere manier’ te reageren, ook als we kennis hebben gemaakt met een spirituele moraal. Verguizing en verheerlijking liggen altijd op de loer. Spirituele transformatie houdt onder andere in dat onze reacties in morele kwesties door het licht van de Dhamma en niet door de mensen om ons heen worden bepaald. De Dhamma leert ons dat verguizing en verheerlijking zelf akusala zijn. Ze bevestigen de waan van het ik en leiden tot lijden voor vele betrokkenen (denk aan de me too hype). Het kan een langdurig leerproces zijn om jezelf niet langer te verguizen en je niet langer door schuldgevoelens te laten opvreten. Het kan ook lang duren voordat je notoire slechteriken als Hitler en Poetin niet meer verguist. De sleutel ligt in beide gevallen in het inzicht dat de verguizing altijd het gevolg is van een versimpeling van de situatie. De bron van de ‘slechte’ daad is niet de slechtheid van bepaalde personen – hoe zou dat kunnen als persoonlijke identiteit een illusie is? – maar de onwetendheid die geen onderscheid kan maken tussen heilzaam en onheilzaam. De kern van ons bewustzijn (met name sati, spirituele oplettendheid) is onpersoonlijk, hetzelfde geldt voor de onwetendheid. De mens die door onwetendheid wordt geteisterd gaat zijn ongeluk tegemoet en verdient compassie.
De spirituele moraal van echte tradities stijgt uiteindelijk boven de regels van goed en kwaad uit. De geestelijk bevrijde mens kenmerkt zich niet door een voortdurend correct toepassen van deze regels. Hij/zij heeft contact gemaakt met het Absolute (in het geval van het boeddhisme Nirwana) en het Absolute kenmerkt zich door de afwezigheid van alle dualiteit (advaita zegt het hindoeïsme), dus ook de dualiteit van goed en kwaad. Dit betekent niet dat de daden van de bevrijde mens een beetje goed en een beetje slecht zijn: ze zijn vanuit het gezichtspunt van de dualiteit juist altijd goed. Dit komt doordat deze mens een zekere ‘staat van zijn’ heeft bereikt. Dit is terminologie van het soefisme en van het mahayanaboeddhisme (met name zen). Het theravadaboeddhisme drukt dit iets anders uit en zegt dat de verlichte mens door zijn voortdurende oplettendheid automatisch het heilzame kiest en niet langer in het onheilzame vervalt. Hij/zij heeft de ethische regels niet meer nodig. De theravada leert ook dat dit slechts voor de volledig verlichte geldt. Zolang iemand nog niet het derde stadium van verlichting (anâgâmi) heeft bereikt heeft hij de regels van sila nodig. Dit wordt op wrange wijze gedemonstreerd door de fouten van spirituele leraren in allerlei tradities. Maar dat neemt niet weg dat de hoogste deugd niet zozeer een vermogen om te doen is, als wel een zijnsbesef.
Siebe zegt
Leuk artikel, boeiend onderwerp.
U weet dat vast ook wel maar in de sutta’s (AN1.314 +315) is visie het belangrijkste of begrip van zaken. Want intentie komt daar ook uit voort en/of hangt daar mee samen. De sutta zegt het zo: “Welk fysiek karma, verbaal kamma en mentaal kamma hij dan ook opwekt/aansticht en onderneemt in overeenstemming met die visie, en wat zijn wil, geneigdheid en intentionele activiteiten dan ook zijn, allen leiden tot wat niet wenselijk is, niet verlangd en onplezierig is, tot nadeel en lijden. Om welke reden? Omdat de visie slecht is”.
Oftewel, de weg naar de hel is geplaveid met goede bedoelingen. Ja, heel vaak wordt gezegd dat de intentie alles bepaald maar dat is niet zo. Visie doet dat. Er moet ook altijd aan juiste visie achter zitten. Daarom is visie ook de eerste factor en niet intentie.
Ik vind het ook raar dat je als mens helemaal niet geïnteresseerd zou zijn in de uiterlijke situatie na de daad, en alleen maar denkt…mijn intenties zijn tenminste goed…terwijl alles er ellendiger op wordt. Dat slaat nergens op vind ik.