Ik ging waar geen dood is.
Kisagotami
(Non uit de Verzen van monniken en nonnen uit de Pali canon)
In onze cultuur wordt ‘de dood’ en het stervensproces behoorlijk weggestopt. De dood wordt zelfs als medisch falen gezien. Of zoals in een Netflix-serie over filosofie verwoord: “Taboe rondom de dood is zo groot dat het gekoppeld is aan falen. Leven is het grote succes”. Eind 19e eeuw stierf je meestal nog thuis. Je was omringd door familie en vrienden die dat stervensproces meemaakten. Nu sterft meer dan 50 % in het ziekenhuis vanwege alle medische pogingen om het leven zo lang mogelijk te rekken. Je bent dan omringd door artsen, verpleegkundigen, piepende apparaten die verder geen persoonlijke binding met je hebben. Kwaliteit van leven én sterven hebben daaronder te lijden.
Hoe bevrijdend kan dan de praktijk van de Dhamma zijn. De boeddhistische non Kisagotami verloor tijdens haar leven vader, moeder, broer, man en kinderen. Dat verlies spoorde haar aan om het pad van de Boeddha te gaan, met als uiteindelijk doel het doorbreken van de cyclus van leven en sterven, het doodloze ingaan, nirvana.
Kan ons dat als vipassana-beoefenaren inspireren? Maar dan ook echt? Of zijn we toch zo gehecht aan het leven dat we wel ‘braaf’ mediteren en retraites volgen, maar niet deze ultieme bevrijding in ons kompas hebben? Staat de mindfulness meer in het teken van een prettig leven, jezelf goed voelen, jezelf zijn?
En verder monniken, beschouwt een monnik dit lichaam, zoals hij zou kijken naar een lijk dat op een knekelveld is weggeworpen en door kraaien, raven, gieren, honden, jakhalzen, of door verschillende andere soorten dieren aangevreten; zoals hij zou kijken naar een skelet met nog vlees en bloed eraan, nog samengehouden door pezen;…
(Uit Majjhima Nikaya 10, het Satipatthana Sutta)
Tijdens vipassana-retraites wordt veelal ‘het Satipatthana Sutta’ als basis gebruikt. Het is mijn ervaring dat bij de contemplatie op het lichaam met name het onderdeel van het vergaan van het lijk in verschillende stadia niet voorkomt tijdens retraites die ik gevolgd heb, bij toch heel wat verschillende leraren. Uit vergelijkend onderzoek van Bhikkhu Analayo blijkt dat bij de contemplatie op het lichaam het Satipatthana Sutta in zijn oorspronkelijke vorm waarschijnlijk bestond uit drie onderdelen, waarvan de begraafplaats-contemplaties er een is. (zie elders in deze SIMsara een interview met hem).
Is het te beklemmend om dit mee te nemen tijdens retraites of heeft het alles te maken met onze cultuur van vermijden van het onvermijdelijke: de dood? En wat doet dat met het zeer fundamentele aspect van de Dhamma, namelijk dat er aan de cyclus van leven en dood te ontsnappen is?
Oké, bij gebrek aan knekelvelden is die praktijk in onze cultuur niet mogelijk. Er zijn wel visualisatie- oefeningen die ons hierbij kunnen helpen. Het werken in de palliatieve zorg als vrijwilliger, thuis of in een hospice, kan ook bijdragen aan dieper inzicht in de drie karakteristieken (dukkha, anicca, anatta) en de ware aard van het lichaam, wat weer onthechting tot gevolg heeft.
Kort waarlijk is dit leven.
Men sterft beneden honderd jaar.
Zelfs wie daar bovenuit leeft
hij sterft toch ook door ouderdom
(Sutta-Nipata 804 uit de Pali canon)
Net zoals bij Kisagotami was voor de Boeddha de confrontatie met de dood, een van de redenen om een spiritueel pad te bewandelen. Voor de praktijk van de Dhamma is wel inzet en een bepaalde mate van vuur nodig. De bevrijding komt je niet aanwaaien. Dat weten we als beoefenaren heel goed. Wellicht heeft een te sterke confrontatie of een te plotselinge confrontatie met onze sterfelijkheid juist een verlammende werking op onze geest, waardoor de energie om op het spirituele pad te gaan geblokkeerd wordt? Zou dat een reden kunnen zijn om terughoudend te zijn of hem zelfs helemaal over te slaan tijdens retraites?
Zodra het vuur er wel is om de Dhamma te onderzoeken, kan het zo zijn dat de hechtingen aan het leven zo groot zijn dat het uiteindelijke doel – de totale bevrijding van het lijden – uit het oog verdwijnt en plaats maakt voor tijdelijk geluk, tijdelijke vermindering van ongemak, kortstondige momenten van bevrijding. ‘Mindfulness to beautify sorrow’ zoals de Tibetaans boeddhistische leraar Allan Wallace het noemde. Mindfulness die tijdelijk zorgt voor een lichter leven, omgaan met pijntjes en kwalen, maar geen duurzame bevrijding tot gevolg heeft. Dit is wellicht de grootste valkuil die we in onze beoefening tegen kunnen komen.
Laat het verleden niet herleven,
vestig je hoop niet op de toekomst,
want het verleden ligt achter ons
en de toekomst is nog niet gekomen.
Wie steeds de actuele toestand ziet,
laat hij zonder erin verstrikt te raken
en zonder van zijn stuk te raken
hem kennen en altijd erbij blijven.
Vandaag moet men zich inspannen;
wie weet is men morgen dood.
Met de dood en zijn grote leger
valt niet te onderhandelen.
Iemand die zo vol overgave leeft
niet-aflatend bij dag en bij nacht,
hem waarlijk noemt de Vredige Wijze
iemand die gezegend is met één passie.
(uit Bhaddekaratta-Sutta; Iemand die gezegend is met één passie. Majjhima – Nikaya 131; Pali canon)
Hoe kunnen we het vuur, de passie voor de Dhamma aanwakkeren en gaande houden? Hoe doe jij dat? Kan stilstaan bij onze sterfelijkheid daarbij behulpzaam zijn? En wil je voorbij de sterfelijkheid gaan?