Nederland kent een boeiende geschiedenis waar het gaat om het ontstaan van het boeddhisme in dit lage land. Wie waren de pioniers en waar speelde zich dat boeddhistische leven af? Hans van Willenswaard deed vanuit zijn eigen waarneming onderzoek naar het ontluikende boeddhisme vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw. Hij speelde – meestal in de zijlijn – een kritische rol in de wordingsgeschiedenis van – de unieke boeddhistisch wereld in Nederland.
In het eerste deel van de serie ‘Het mysterie van de zwarte tulp’ doet Hans in tien afleveringen verslag van zijn ervaringen en werpt hij een blik op de toekomst van het tulpenboeddhisme. Van Willenswaard – hij kreeg de naam Vimala Vijjo – nam in 1979 toevlucht tot de Boeddha, dharma en sangha. Zijn eerste baan na een opleiding in cultureel werk bracht hem begin jaren zeventig in het Amsterdamse Fantasio, waar hij een rol speelde bij de omvorming tot ‘meditatiecentrum De Kosmos’. Zo kwam hij op het spoor van vipassanameditatie. In 1990 ontmoette hij Sulak Sivaraksa, Thailand, de oprichter van het International Network of Engaged Buddhists (INEB).
In deze serie stelt Hans zich de welhaast onmogelijk taak om stapsgewijs een formule voor een toekomstig tulpenboeddhisme te onthullen. Hij doet deze poging met een flinke dosis zelfspot, want niemand is het nog gelukt de legendarische zwarte tulp te kweken. Met zijn serie wil hij een nieuwe impuls geven aan de discussie over de toekomst van het boeddhisme.
Domburgse cahiers
‘De About Fantasio documentaire van George Sluizer laat, weinig filmisch, zien dat ik besluit op mijn eentje een paar dagen naar Zeeland, Domburg, te gaan om te reflecteren. Een wandeling over het strand en dan het land in bij Oostkapelle naar Loverendale, de eerste biologisch-dynamische boerderij in Nederland, en terug door het bos is – nog steeds – de meest voedende spirituele ervaring die ik koester. Ik was als kind opgegroeid in na-oorlogs Domburg. Die periode werd voor ons vooral bepaald door het spelen met oorlogstuig in de bunkers en het vechten met de natuur. Mijn vader was hervormd predikant en hij was niet de enige die preekte in het dorp dat in een voor ons kinderen intrigerende ban werd gehouden van religieuze afsplitsingen en kleine – soms éénmans – sectes. Ik ving een glimp op van de streek-godin Nehalennia die vereerd werd in de 2e – 3e eeuw AD, maar waarschijnlijk van veel oudere oorsprong was.
De beroemde zen-dichter Van Schagen (1891 – 1985) bleef voor ons een anonieme wandelaar met een dure regenjas in de storm.
“In den beginne
was niet het woord – eerder
was het grote zwijgen
voor het eerste woord
is het ruisen van de zee”[1]
Algemeen heerste na de oorlog een enorm optimisme over de wederopbouw volgens Amerikaans model. De ‘bevrijding’ op weg naar het neo-liberalisme.
Persoonlijkheidsleer
Mijn vader, een man met interesse in de mens, werd later, ik was 13 toen we verhuisden, geestelijk verzorger in het toen waanzinnig uitgebreide psychiatrisch ziekehuis in Santpoort, een bizarre wereld achter honderden gesloten deuren. Een geliefde patient was de kunstenaar Anton Heyboer[2]. Daarnaast bleef mijn vader predikant van een nieuwe gemeente. De middelbare school in Haarlem ervoer ik als een ramp. Ik vond het onrechtvaardig dat alle vakken verknipt waren en in een verward rooster aan ons werden opgedrongen. Mijn echte interesse werd gewekt door de boeken over psychologie en psychiatrie die thuis ruim beschikbaar waren, zoals het boek van Henri van Praag met een prachtige uitleg van de persoonlijkheidsleer van C.G. Jung[3].
Een gevoel van onontkoombare transitie door de verhuizing uit Zeeland naar Noord Holland bekroop me, synchroon aan mijn fascinatie met een reportage in LIFE, 4 mei 1959, over de ontsnapping van de Dalai Lama naar India. De enig mogelijke reactie op de bezetting van Tibet door communistisch China. Onvergelijkbaar, maar wel een moment dat deze tragedie, de onvermijdelijkheid van het vluchten en de mentale overwinning erop[4] bij mij binnen kwamen.
Kunst
Op zoek naar een vorm voor meditatiecentrum De Kosmos keek ik met andere ogen naar de wereld van het dorp.
Door mijn avontuurlijke jaar in Parijs was ik me meer bewust geworden van het mysterie van de schilders die in de Domburgse kring rond Jan Toorop (1858 – 1928, in Indonesië geboren) hun stempel hadden gezet op de verbeelding van wat ertoe doet. (Ver)beelding was voor hen existentieel, erop of eronder. De ongrijpbaarheid van het licht is nog altijd een levensuitdaging voor zowel kunstenaar als wetenschapper[5].
Ook kreeg ik beter zicht op wat het betekent om een “school” te stichten. Het houten paviljoentje in Domburg waar Toorop geruchtmakende groepstentoonstellingen organiseerde met een grote diversiteit aan kunstenaars is een prachtig voorbeeld. Het woei na één seizoen al van de duinen. Dankzij kunsthisorica Jacqueline van Paaschen – zie een citaat uit haar recente boek hieronder – is de replica van de tenstoonstellingsruimte op een beschutte plek in de dorpskom van Domburg alsnog een permanent, kleinschalig maar levendig museum en ontmoetingscentrum geworden.
Zou ik ooit kunnen leren mediteren?
Jacqueline van Paaschen hecht grote betekenis aan het feit dat Piet Mondriaan (1872 – 1944) zijn leven lang het boekje Verslag van de voordrachten gehouden door dr. Rudolph Steiner, voor de Nederl. Afd. Theos. Ver. met zich meegedragen heeft[6]. Ook richt ze aandacht op de markeringen die Mondriaan bij de tekst van het verslag van Steiner’s lezing plaatste, zoals bij deze passage:
‘Deze impulsies, welke telkens en telkens weer op het Etherisch Lichaam moeten inwerken, worden opgewekt door devotioneele religieuze gevoelens, ware Kunst, muziek. Zoo ontspringt uit het door Buddhischen invloed opgewekte en omgewerkte Etherische Lichaam de kracht, de wilskracht, bewust een gewoonte te veranderen, wat eigenlijke beteekent op een gewoonte terugkomen, of een zedelijk gebrek afleeren.’[7]
De opvattingen van Mondriaan en Steiner liepen sterk uiteen. Mondriaan is teruggekomen op veel artistieke ‘gewoontes’ maar hervond in elke nieuwe stijl zijn buitengewone zeggingskracht.
Het lezen van Hoe krijgt men bewustzijn op hogere gebieden? van Rudolf Steiner (1861 – 1925) in de begintijd van De Kosmos had me enorm aangegrepen.
Boeddhisme of antroposofie?
Ton Alberts had ons in contact gebracht met Stefan Lubienski (1893 – 1976), een begeesterde antroposoof van Poolse afkomst. Wij zochten hem op in zijn sfeervolle woning in Driebergen. Hij werd één van de belangrijkste leraren in de pioniersfase van ‘De Kosmos’. Lubienski had van 1921 – 26 in Japan geleefd en wist een enorme boog te spannen tussen Oost en West. En Nico Torenstra arrangeerde voor ons team een raadgeving met professor Bernard Lievegoed[8].
Maar wat mij vooral intrigeerde in onze rondgang langs de meesters was een bezoek aan Kwee Swan Liat (1922 – 2006), wetenschappelijk onderzoeker aan het Instituut voor Wijsbegeerte, Universiteit Leiden. De koele kamer van deze van oorsprong mathematicus, geboren in Indonesië, zinderde van inzicht[9]. Snel na ons bezoek in 1969 werd hij hoogleraar in de wijsbegeerte aan de Technische Hogeschool Eindhoven. Een zeer zachtsprekende man die, later met zijn lezingen in ‘De Kosmos’ de evolutie van de mensheid opriep alsof je die meemaakte in één avond.
‘We zullen de ontwikkelingsgang van ons denken denkend moeten herhalen, maar dan doelbewuster en systematischer dan die ontwikkelingsgang zelf is geweest.
Op zijn minst kunnen we uit het terugdenkend herhalen van onze menswording, individueel en collectief, moed en inspiratie putten. Misschien kunnen we het, als we het op de goede manier doen, zelfs ervaren als een nieuwe zin van ons bestaan.
Er zijn verschillende aanwijzingen in deze richting.
Eén ervan vinden we in de boeddhistische meditatie. Deze is vooral bedoeld als een poging tot radicaal terugdenken van alle bestaan, tot voorbij vorige incarnaties, om daardoor alle ‘karmische complexen’ tot in de wortel bloot te leggen en het denken zelf te ‘ontledigen’.’
En elders in hetzelfde boek voegt hij daaraan toe:
‘Terwijl de mensheid als geheel veel macht heeft kunnen ontplooien door aan de natuur meerwaarde te ontlenen en deze om te zetten in waardevolle cultuurgoederen, is de sociale macht die deze goederen beschikbaar maakt zeer ongelijk verdeeld. De meerwaarde komt meestal beslist niet ten goede aan de gemeenschap als geheel.’[10]
Het ‘denkend herhalen’ van mijn individuele ontwikkelingsgang in de collectieve context van 50 jaar boeddhisme in Nederland is wat mij drijft tot het schrijven van dit inmiddels veel te lange artikel. Het roept veel waardevolle maar soms ook confronterende herinneringen en reflecties op. Ik hoop dat sommige ook voor de lezer van betekenis kunnen zijn.
De keuze die ik toen maakte voor het boeddhisme was een voorlopige plaatsbepaling zonder iets uit te sluiten. Ons onderzoek was open naar alle kanten.’
(Wordt vervolgd)
[1] Waarschijnlijk uit Domburge Cahiers, 1963 – 1975, J.C.J. van Schagen.
[2] In het Gemeentemuseum in Den Haag zijn vanaf zaterdag 26 augustus 2017 t/m 4 februari 2018 ruim honderd werken van Heyboer te zien onder het motto Eerherstel voor Anton Heyboer.
[3] Psychologie in theorie en praktijk, Henri van Praag, Phoenix pocket 7, 1958.
[4] The Wisdom of Forgiveness by HH the Dalai Lama and Victor Chan, 2004; vertaling in het Thai uitgegeven door Suan Nguen Mee Ma uitgeverij, Bangkok.
[5] Zie o.a. Catching The Light – Entwined History Of Light And Mind, Arthur Zajonc, 1993; vertaling in het Thai uitgegeven door Suan Nguen Mee Ma uitgeverij, Bangkok.
[6] Andere perspectieven op Mondriaan, en zijn eigen verwoording, komen verderop aan bod.
[7] Uit: “Voordracht gehouden door Dr. Rudolph Steiner in Amsterdam, 8 maart 1908.” Opgenomen in “Verslag van voordrachten voor de Nederl. Afd. Theos. Ver.” aangetroffen in het legaat van Piet Mondriaan met markering van deze passage. Afgedrukt in Mondriaan en Steiner. Wegen naar Nieuwe Beelding, Jacqueline van Paaschen, uitgeverij Komma, 2017. Interessant is dat van ‘Buddhischen’ en niet van ‘boeddhistische’ invloed wordt gesproken.
[8] Van 1961 – 1975 voorzitter van de Antroposofische Vereniging in Nederland. Naar de 21e Eeuw, 1976, Zeist.
[9] Zijn essay Oriëntatie op Zen werd in 1967 uitgegeven door het Humanistisch Verbond en heruitgegegeven in 1981 als speciaal nummer van ZEN, kwartaalschrift voor theorie en praktijk van zen, Stichting Theresiahoeve.
[10] De mens tussen mythe en machine. Kwee Swan Liat, Wetenschappelijke Uitgeverij, 1974.