Our so-called “meditation”
Is an attached attitude that destroys our visualizations.
The desire to be free is an attachment.
Rejection is itself attachment.
If non-attachment is itself attachment,
Then by hunting for out attachments
We will not find any depth.
In the sky that has no depth or end.
The desire to meditate by holding a visualization Is the work of fools.
The desire to attain enlightenment through intentional actions Is like counting the drops in the ocean.
This is not through any existence.
It is not through any absence.
It is also not through both.
A heart-essence that has no end
And is beyond grasping
Sees enlightenment to be the dominion of the Dharma itself.
In the same way,
In uncontrived equanimity
However we see things,
That is how they are.
When we attribute them,
For some reason,
They are not that.
Both of these are the extremes of our own ideas.
In our own minds
Which have no middles or extremes,
When we want things to be like that
We have a path of delusions.
When we understand that our obstructions Are also like that We will not hold onto anything as being like this.
This is why holy ones who have knowledge, As soon as they see this space of certainty Attain transmission.
They are the holy children of the Victorious Ones.
The Lion of Speakers has won the war.
He has overcome the four Maras.
Do not seek for what is present.
We have attained siddhis.
Do not seek for what is present.
We drink ambrosia.
We do not study what is present.
Where is there any field of practice
That is lower than the field of practice Of All Good awareness?
Christopher Wilkinson: ‘Sky Space is een Tantra van de Grote Perfectie, de Dzogchen of Atiyoga. Het werd in de achtste eeuw van onze jaartelling in het Tibetaans vertaald in India, en is in Tibet al meer dan duizend jaar goed bewaard gebleven. Daarin wordt ons het tijdloze onderricht van Vajrasattva over de essentie van onze eigen geest gepresenteerd. Dit geschrift is een transmissie die de Vajra Brug (Dorje Zampa) wordt genoemd. In de verdeling van Tantras die de Gedachtensectie, de Ruimtesectie, en de Upadeśa Instructiesectie omvat, is Hemelse Ruimte een Wortel Tantra van de Ruimtesectie. Het is hier voor het eerst vertaald in een moderne taal. Deze vertaling werd voltooid in de tijd van de coronavirus epidemie, in een tijd van afsluiting. Er staat in Sky Space dat de inhoud bedoeld is voor hen die leven tijdens de laatste vijfhonderd jaar van het onderricht. Het lijkt me belangrijk dat deze vertaling nu uitkomt.’
Christopher Wilkinson begon zijn carrière in de boeddhistische literatuur in 1972 op vijftienjarige leeftijd, toen hij de toevluchtsgeloften aflegde van zijn goeroe Dezhung Rinpoche. In datzelfde jaar begon hij met de formele studie van de Tibetaanse taal aan de Universiteit van Washington onder Geshe Ngawang Nornang en Turrell Wylie. Daarna ontving hij vele instructies van Kalu rinpoche en voltooide hij de traditionele beoefening van vijfhonderdduizend Mahamudra-voorbereidingen. Op achttienjarige leeftijd werd hij boeddhistisch monnik en woonde hij in het huis van Dezhung rinpoche terwijl hij zijn studie voortzette aan de Universiteit van Washington. In 1980 studeerde hij af met een B.A. in Aziatische talen en literatuur en een B.A. in vergelijkende religie (College Honors, Magna Cum Laude, Phi Beta Kappa). Na een rondreis van twee jaar langs boeddhistische pelgrimsoorden in heel Azië werkte hij vijf jaar bij de hervestiging van vluchtelingen in Seattle, Washington, waarna hij naar de Universiteit van Calgary ging voor een M.A. in boeddhistische studies, waar hij een baanbrekend proefschrift schreef over de Yangtik-overdracht van de Grote Perfectie-traditie, getiteld “Clear Meaning: Studies over een dertiende-eeuwse rDzog chen Tantra”. Vervolgens werkte hij aan een kritische editie van de Sanskriet tekst van de 20.000 regels tellende Perfectie van Wijsheid in Berkeley, Californië, gevolgd door een intensieve studie van de Birmese taal in Hawaii. In 1990 begon hij drie jaar als gasthoogleraar Engelse literatuur in Sulawesi, Indonesië, waar hij de overblijfselen van het oude Sri Vijaya-rijk onderzocht. Hij werkte enkele jaren als research fellow voor de Shelly and Donald Rubin Foundation en speelde een rol in de vroege ontwikkeling van het Rubin Museum of Art. In de jaren daarna werd hij Research Fellow aan het Centre de Recherches sur les Civilisations de l’Asie Orientale, Collège de France, en doceerde hij vijf jaar aan de University of Calgary als Adjunct Professor. Hij heeft vele boekdelen met vertalingen gepubliceerd, en gaat hiermee door.