Veel mensen gaan ervan uit dat alle boeddhisten vreedzaam zijn en dat een boeddhist waarschijnlijk niet zal kiezen voor een loopbaan die op een bepaald moment geweld met zich mee kan brengen. Zoals een baan in het leger. In het Britse leger bijvoorbeeld zijn meer boeddhisten dan moslims en sikhs samen – ondanks het relatief kleine aantal boeddhisten in Groot-Brittannië.
Hoewel militaire dienst niet verboden is in boeddhistische teksten, wordt het leven van een soldaat als problematisch beschouwd vanwege de kans om in de strijd te sterven, opgefokt om te doden en gefixeerd op geweld. In het ideale geval wil een boeddhist sterven met een kalme geest die meer kans maakt op een positieve wedergeboorte. Een gewelddadige geest kan iemand naar de rijken van de hel van het boeddhisme leiden.
Volgens historicus professor Jonathan Walters liggen de wortels bij het kolonialisme en de christelijke missionarissen. Missionarissen stuitten op verschillende geloofsovertuigingen van gekoloniseerde volkeren, en voerden het christendom in als een soort middenweg tussen islam en boeddhisme.
Het vermijden van ‘aanvallen op levende wezens’ en in plaats daarvan het cultiveren van liefdevolle vriendelijkheid jegens hen vormt de kern van de boeddhistische ethiek; het is de eerste van de vijf morele leefregels, en de leefregel die je moet naleven als je er al voor kiest een van de leefregels na te leven. De Boeddha ontmoedigde geweld en raadde koningen aan alternatieve manieren te vinden om problemen op te lossen. Wapens verkopen wordt beschouwd als een ongepaste broodwinning voor een boeddhist.
Boeddhisten zijn echter al sinds het ontstaan van de religie betrokken bij gewelddadige conflicten. De rechtvaardiging van dergelijke acties is meestal gebaseerd op het verdedigen van de dharma (de boeddhistische leer), waarbij de vijand soms wordt gedemoniseerd of ontmenselijkt om het minder karmisch verkeerd te maken hem te doden.
Een bijzonder ongemakkelijk voorbeeld hiervan is te vinden in de quasi-mythologische Mahavamsa-kroniek uit de vijfde eeuw in Sri Lanka, waarin monniken een koning geruststellen dat van de miljoenen die hij zojuist had afgeslacht er slechts twee boeddhisten waren en dat de anderen meer op dieren leken dan op mensen. Wat ‘boeddhistisch geweld’ betreft, is religie, net als bij alle andere vermeende religieuze conflicten, slechts één factor in een complexe situatie. Vaak is etnische identiteit het echte probleem – het gebeurt gewoon dat een van de etnische groepen in kwestie historische boeddhistische banden heeft, de andere niet.
In het Sri Lankaanse conflict van 1983-2009 speelden op een gegeven moment drie verschillende burgeroorlogen tegelijk, die evenzeer langs etnische als politieke lijnen verliepen. Hoewel het niet zo eenvoudig was als het leek dat boeddhisten, moslims en Tamil Hindoes elkaar bestreden, leidde het conflict tot de opkomst van Jathika Chintanaya of ‘Nationalistisch Denken’, dat een exclusief boeddhistische visie voor Sri Lanka propageerde die vandaag de dag invloedrijk is in organisaties zoals de Bodu Bala Sena (‘Boeddhistische Machtskracht’).
De spanningen tussen boeddhistische en islamitische etnische groepen in de staat Rakhine in Birma liepen in 2012 uit op rellen en leidden uiteindelijk tot de verplaatsing van meer dan 700.000 Rohingya-moslims naar buurland Bangladesh. Hoewel de boeddhistische nationalistische 969-beweging zichzelf uitdrukkelijk geweldloos noemt en niet verantwoordelijk is voor deze gebeurtenissen, heeft zij toch de anti-moslimgevoelens in Birma aangewakkerd en moslims afgeschilderd als een bedreiging voor de nationale identiteit.
Niet alleen oorlog en bedreigingen van buitenaf zijn voorbeelden van boeddhistisch geweld. Lijfstraffen waren een kenmerk van het premoderne Tibetaanse rechtssysteem. In 1997 werden in Dharamsala, India, drie Tibetaanse monniken vermoord – de politie legde een verband tussen de verdachten in de zaak en een voortdurende controverse binnen het Tibetaans boeddhisme. Boeddhistische monniken droegen daadwerkelijk wapens en vochten in de Koreaanse verdediging tegen de Japanse invasies aan het eind van de 16e eeuw. En in de Tweede Wereldoorlog zaaiden Japanse militaire boeddhisten dood en verderf.
Ruud van Bokhoven zegt
Het woord boeddhist is snel gemaakt, maar het boeddhist zijn is een lange weg.
Boeddhist zijn is het weten en begrijpen dat wat de Boeddha met zijn les de dhamma bedoelde.
Boeddhisten hebben in Myanmar moslims het land uit verdreven, velen ervan vermoord en verkracht.
In de dhamma staat onder handelen je te onthouden van vernietigen van levens, en in levevensonderhoud wordt het handelen in wapens ten stelligste verworpen.
Kwets geen enkel levend wezen op wat voor een manier dan ook, maar behandel ieder mens, dier en natuur met respekt. Als dat niet wordt begrepen of men in onwetendheid verkeerd kan men zich geen boeddhist noemen. Er zijn zoals ik het zelf noem naamsboeddhisten, oftewel je bent bv geboren in een boeddhistich gezin maar heeft zelf nooit de lering gevolgd en begrepen, handeld er niet naar en maakt ondertussen het boeddhisme te schande door onbegrip.